Monthly Archives: maart 2012

‘Bange helden’: wat een Heinebiografie mij leert over de vrijzinnigheid

In mijn kast staat steevast, verwijtend starend, een reeks half uitgelezen boeken. Ik ben namelijk een langzame, maar ook een ongeduldige lezer. Het gevolg is dat ik herhaaldelijk aan een nieuw boek begin, terwijl ik het andere nog niet uit heb. Nu heb ik mezelf voorgenomen de komende tijd aan achterstallig onderhoud te gaan doen. De Heinebiografie van Marcuse was als eerste aan de beurt. En ik verbaas me erover dat ik dit niet sneller heb uitgelezen. Het is niet eens zo’n dik boek en het bevat pareltjes van observaties en formuleringen.

In de ironische melancholie van Heine herken ik me wel, evenals in zijn andere ambivalenties, zoals ‘bange heldhaftigheid’ en het ‘politiseren tegen wil en dank’, om de haarscherpe beschrijvingen van Marcuse te citeren. Heine was op en top een romanticus, die wat rillerig in de kille buitenlucht van de geschiedenis rondliep en die niets liever deed dan zwijmelen. Zijn hart en rechtvaardigheidsgevoel konden echter heftig in opstand komen. Op dergelijke momenten engageerde hij zich compromisloos. Maar dat gebeurde dan vanuit zijn passie en niet vanuit zijn hoofd. Hij verbond zich zonder ideologisch of rechtlijnig te worden, zonder een consequente ‘partijganger’ te zijn – maar ook zonder zich te bekommeren om de risico’s waar hij in rustigere periodes juist voor wegdook (vandaar die ‘bange held’). De ene keer keerde hij zich tegen hen die hun medemens politiek of sociaal vernederden, de andere keer tegen de populisten die alles afhakten wat boven het maaiveld uitstak, de cultuurbarbaren. De vernederde enerzijds en de adeldom van de geest: zij stalen zijn hart. Een man van het ‘radicale midden’…

Die middenpositie tussen de partijen: het is ten diepste ook een aanvaarding van de eenzaamheid, die ons mensen is aangeboren, die onze natuur is. Als romanticus wist Heine dat je wel kunt verlangen om op te gaan in het grotere geheel, maar dat dit een oneindig ver perspectief is en dat je tot die tijd ‘te rade moet gaan bij jezelf’.

Hier gaan een paar theologische snaren bij mij trillen. Dit besef dat je als mens helemaal alleen moet instaan voor jezelf, dat je niet kunt terugvallen op of leunen tegen Het Grotere Geheel (of dat nu de kosmos is of de kerk, god of de gemeenschap): dit besef houdt ons steeds wakker uit de zoete slaap van een onbekommerd geloof. Deze prikkel zat en zit in het vlees van de grote mystici en denkers. Er is geen grote warme moederschoot waarin we kunnen terugkruipen: we zijn onherroepelijk weggeboren uit de baarmoeder; we staan er alleen voor, van god los.

Dit heeft, consequent doorgedacht, ook gevolgen voor de uitdrukking van ons geloven – of dat nou religieus of seculier geloven is. Wat we denken, zeggen en belijden over god en de wereld: daar staat niemand en niets voor in. Geen boek, geen belijdenis, geen groepsgevoel, geen ervaring. Daarom kunnen we ook nooit het ‘laatste woord’ zeggen, maar moeten we leven met en van het ‘voorlaatste’ (Bonhoeffer), het voorlopige, het voorbehoud. Dat is het bitter smakende gelijk van de vrijzinnigheid. Sociologen mogen dan het einde van de vrijzinnigheid aankondigen en bezweren dat de toekomst is aan de stelligen, aan de identiteitsfetisjisten: onze roeping als mensen bestaat erin dat we leven in onzekerheid. Daarover hoeven we niet stoer en flink te doen: het gaat om een houding van eerlijkheid en oprechtheid. Het is genoeg als we ‘bange helden’ zijn.

Requiem voor het papieren boek

Nou hebben we dat weer. Die sierlijke boekwinkelketen van Selexyz dreigt ten onder te gaan. Dat doet pijn als je van boeken zonder accu houdt. Dat doet ook pijn als je ervan houdt dat boekwinkelen een belevenis is, die je ondergaat in een historische entourage, zoals de dominicanenkerk in Maastricht of het souterrain van de Admirant in Eindhoven.

Nu is de winkelketen in kwestie ook niet helemaal handig geweest. Kapot was ik niet van die modieuze, bewust taalkundig foute merknaam. Die suggereerde toch meer de sfeer van een wanhopig geworden, marketinggeile verzekeringsmaatschappij. Namen als Broese, Donner en Van Piere riepen toch eerder de verwachting op, dat de boekhandelaar een beleesbrilde meneer of mevrouw was. De verwachting dat je achter de toonbank zo’n verkoper aantreft, die met pijn in het hart afstand doet van dat ene boek dat de winkel verlaat – al verdient zij of hij er zijn of haar brood mee. Een boek kopen moet ook een beetje een handgemeen zijn. Selexyz was in zekere zin te klantvriendelijk geworden. Een sigarenwinkel waar je ook krasloten, snoep en blaadjes kunt kopen.

Het is overigens meer dan jammer dat de fysieke transactie en het aardse boek verdwijnen. Boeken koop je nu met een druk op de knop en ze worden bezorgd door één van de vele postbezorgbedrijven die ons land rijk is. Of je leest ze via de pixels op een beeldscherm. Misschien ga ik daar ook nog aan geloven. Ik ben geen verwoed romanticus (toch?). Maar het één sluit het ander niet uit. Ik ben zo iemand die ook graag oude tweedehandsjes koopt. Zo’n oude in Frakturschrift gedrukte Zauberberg: heerlijk. Af en toe een omgekeerd gezet lettertje: liever dat dan de haastklusfouten in nieuwe boeken. Een boek moet Benjamins ‘aura’ hebben. Gesigneerd hoeft van mij niet: maar het boek mag best een levensverhaal hebben.

Mijn geloof in het e-book groeit wel, eerlijk gezegd, en wel op oneigenlijke gronden. De afgelopen week hebben wij onze werkkamers opgeknapt en noodgedwongen onze boekenkasten verhuisd. Pure fitness. Ik begin die Jezus en andere onthechters beter te begrijpen: materieel bezit is een zware last. Heel letterlijk.

Over boeken gesproken: ik sluit nu mijn tweede Thomas-Mann-project af met de leesgroep in de Remonstrantse Gemeente in Eindhoven. De laatste bladzijde van Dr. Faustus sloeg ik deze week voor de derde keer in mijn leven om. Nu las ik een Mann-pauze in, om hopelijk in januari met de Zauberberg te beginnen. Er ligt nog een stapel op me te wachten om uitgelezen te worden. Ik ben namelijk een langzame lezer en uit ongeduld begin ik aan boek twee als ik boek één nog niet uit heb. Vaak gebeurt dat omdat het ene boek naar het andere verwijst. En als Thomas Mann of Bonhoeffer vindt dat ik Stifter moet lezen (een merkwaardig raakpunt van deze uiteenlopende zielen), volg ik dat gedwee. Grote werken uit de literatuur zijn immers met elkaar verweven. Intertekstualiteit heet dat, geloof ik. Boeken zijn gewiekste koppelaarsters, zou Mann zeggen.

Maar er liggen ook boeken klaar die geheel los lijken te staan van mijn Mann-fascinatie: Jean Paul, Vigoleis Thelen. Dikke en ondoorgrondelijke Duitsers. Ik maak het mezelf ook niet gemakkelijk… En ik realiseer me nu ook dat ik medeveroorzaker ben van de crisis in de boekhandel. Ik koop en lees namelijk niet de laatste Hollandse Nieuwe.

Sorry.

Over de lente, Bach, Wagner en andere dikke Duitsers

Het zal aan de leeftijd liggen. Ik betrap me erop dat mijn gemoedsstemming steeds meer het seizoen en de weersomstandigheden volgt. Als het lente wordt en als er zulke mooie dagen zijn, als in de afgelopen week, ben ik dus voor mezelf en anderen zeer te genieten.

Het is trouwens merkwaardig gesteld met die lente. Zoals elk ander seizoen roept het voorjaar specifieke associaties op. Op een zonnige aprildag zul je niet zo snel een hunkering krijgen naar kaneelgeur en dennenhars. Op een donkere decemberavond denk je omgekeerd niet snel aan eieren-schilderen en de Matthäuspassion. En dat laatste gebeurt dus nu. Op een of andere geheimzinnige wijze zijn die vrolijke, opwekkende lentekriebels verbonden met passie, lijden en tragiek. Radio Vier hoort gewoon ‘Erbarme Dich’ of ‘Wir setzen uns’ te laten galmen, terwijl buiten de vogels hun nestjes bouwen. Beetje tegenstrijdig, maar het past nu eenmaal bij elkaar.

Voorjaar en Bachs pasiemuziek: dat is dan nog een collectieve associatie, die anderen ook hebben. Je kunt ook je eigen associaties hebben. U moet namelijk weten (nou ja ‘moet’, dat ook weer niet, maar het is wel handig voor het geval dat u het zich op de hals haalt om dit  weblog vaker te lezen; en sympathiek ook, maar dat is een detail) –  u moet namelijk weten, begon ik, dat ik een liefhebber van Wagners opera’s ben. En om die grote muzikale zwerfkeien ergens in mijn agenda in te passen, heb ik ze gekoppeld aan de seizoenen. Zo luister ik in de zomer naar de vijftien uur van de Ring (die ik uitsmeer over enkele weken), in november naar Tristan (november is toch een beetje de maand van de dood, nietwaar?) en in de passietijd naar Parsifal (en als het even wil ook nog Lohengrin). Allemaal van CD natuurlijk, maar dat snapte u al. Wat ik maar wil zeggen: de lente is voor mij dus ook gekoppeld aan Parsifal. In die mooie Karfreitagszauber uit de laatste akte komt ook de genoemde tegenstrijdigheid voor: de passie wordt verweven met betoverende romantische lenteklanken. – Ik kan het iedereen aanraden om dit stukje muziek eens te beluisteren. Er bestaat ook een orkestrale versie van. Daar wordt niet zo hinderlijk doorheen gezongen. (Barbaar!).

Het komt goed uit dat mijn Thomas-Mannleesgroep uitgerekend in deze tijd Dr. Faustus ten einde leest, met die mooie passiescene aan het slot. Past allemaal precies dus. Voor mij een aanleiding om rond Pasen iets te schrijven hierover. U hoort of leest dat nog wel. Ik zal dan ook ingaan op de associaties van Pasen en lente bij Goethes Faust, die op zoek is naar de verloren tijd. Met deze ‘kloofbungelaar’ moet u het even doen. (Het is geen prijsvraag trouwens.)

Dat was het voor deze mooie zondag. U mag weer gaan. En ik ga me beraden op het verzoek om volgend jaar de Zauberberg te beklimmen met onze leesgroep. En dat terwijl er nog zoveel andere Dikke Duitsers (boeken bedoel ik) op mij liggen te wachten, om gelezen of uitgelezen te worden… Het valt allemaal niet mee. (Knipoog)

Thuisblijverspreek

De Joodse traditie kent een feest dat De Vreugde der Wet heet. In onze cultuur en onze tijd, waarin we juist lijken af te willen van wet- en regelgeving, lijkt dat een misplaatste grap. Hoe kun je nu aardigheid hebben in zo iets als de Wet? Met het woord wet (een wat vlakke vertaling van het Hebreeuwse Tora) associëren we nu niet meteen levensvreugde en blijheid. En vooral vrijzinnigen hebben natuurlijk een extra allergie voor wetten en regels. Hoe komt het dan toch, dat Joden zich erbij voelen als een vis in het water. Het kan te maken hebben met een besef van de eigen identiteit en een gevoel voor traditie. Grote Joodse denkers hebben er op gewezen, dat er bovendien wel degelijk diepe inhoudelijke redenen zijn, om de Tora in de hoogte te steken en te vieren. Wie de Tora grondig leest en tot zich laat doordringen: die zal ontdekken dat hier het hart klopt van de menselijke ethiek, de humaniteit. En dat is iets om ‘u’ tegen te zeggen. Ik ga hierop verder in, in mijn preek voor de remonstrantse gemeente in Eindhoven op 11 maart.

Lees verder onder ‘preken’.

Onvergeeflijk excuus

Er zijn van die dagen waarop je als katholiek het liefst met opgestoken kraag en anderszins onherkenbaar gemaakt over straat gaat. De afgelopen weken was het weer raak. De aartsbisschop van Utrecht, inmiddels kardinaal, zette een pastoraal werker op straat en gaf een standje aan diens pastoor. De reden was dat de pastores in kwestie de roodgedrukte dokter-bibber-regels van de liturgie (rubrieken heten die dingen) hadden overtreden. De kardinaal streek echter over zijn hart. De straffen werden ingetrokken, onder de voorwaarde dat de zielzorgers openlijk hun fout zouden toegeven – en wel in voorgeschreven bewoordingen. Een week na dit showproces stuurde de aartsbisschop een dreigbrief aan de medewerkers in zijn bisdom, waarin hij harde maatregelen in het vooruitzicht stelde voor diegenen, die zich niet aan de regels zouden houden. Canonieke sancties, heet dat.

Ik wond me nogal op over dit alles en gaf daaraan lucht op Twitter. Een vriendelijke mede-twitteraar wees me er echter op, dat ik niet inzag dat er hier sprake was van typisch ‘katholieke oplossingen’ of compromissen. Natuurlijk, ik had het moeten weten. De met het mes op de keel afgedwongen openbare zelfvernedering, de dreiging met broodroof: dat is gewoon een staaltje katholieke souplesse en humor. Een soort van sympathiek en carnavalesk omgaan met de regels. Ik moet mijn rechtlijnige mening dus herzien. Mijn excuus (je kunt niet genoeg excuses aanbieden, wil je je baan blijven houden) aan onze gezagsdragers. Ik heb geen recht gedaan aan de flexibiliteit en lenigheid, waarmee zij creatieve, Bourgondische oplossingen bedenken.

Overigens ben ik niet voor ‘geknoei met liturgie’, begrijp me goed. Ik ben eigenlijk wars van die zelf geknutselde post-acht-mei-liturgie. In die liturgie wordt me te veel ‘uitgedrukt’ en ‘gecommuniceerd’ (in die andere betekenis van het woord dan) – terwijl ik me afvraag: wat is er eigenlijk uit te drukken en te ‘communiceren’? Laat ik een geheim verklappen. Ik heb een voorkeur voor een viering waarvan het vormfetisjisme afspat, juist omdat daarmee indirect wordt toegegeven dat de inhoud onzegbaar is. We kunnen het Geheim niet ‘uitdrukken’, ook niet het Geheim dat dieper dan diep in onszelf ligt verscholen. Dat is zelfs hoogmoedig.

Maar dat gezegd zijnde: het is natuurlijk wel een kwestie van opvatting en smaak. Daarover kun en moet je discussiëren. Graag. Maar mensen het brood uit de mond stoten en voor je voeten laten kruipen, omdat ze niet naar jouw pijpen dansen: dat is vele bruggen te ver. Als dat de omgangscultuur is in de katholieke kerk: dan schaam ik me daarvoor diep.

Sommige excuses zijn onvergeeflijk – of beter: het afdwingen daarvan.

Over lekker werken en heilig worden

Nou moet ik zeggen dat ik graag werk en werken per saldo leuk vind. Dat zeg ik niet alleen omdat ik als personeelsadviseur wel van werken moet houden (zoals een bakker zijn eigen brood aanprijst door het te eten). Nee, ik ben in mijn element als ik werk – zonder eraan te zijn verslaafd. Soms echter zwem je ook tegen bepaalde stromen in. Je moet weerstand overwinnen en moeilijke noten kraken. Dat ervaar ik bijvoorbeeld als ik mijn opdrachtgever als beleidsmedewerker moet ondersteunen bij een moeizaam veranderingsproces of als ik als personeelsfunctionaris mensen begeleid, die door ziekte op achterstand zijn gezet. Daar houd ik eerlijk gezegd best wel eens wat buikpijn van over. Ik maak dat niet mooier door het ‘uitdaging’ te noemen.

Nou, zo’n week was het wel een beetje. Hij eindigt echter in majeur. Met dank aan de collega’s en anderen, die je dan het gevoel geven dat je er niet alleen voor staat. Dat moet je ook willen zien, zeker als je van huis uit een solist bent die tegen beter weten in denkt, dat het sneller gaat als je het alleen probeert op te lossen.

Werken en je inzetten voor een goed leven: dat is dus soms zwemmen in een emmer met stroop (ik weet niet of u dat ooit heeft geprobeerd?). Maar iets in ons houdt ons drijvend , rotsvast gelovend in het doel en koersvast zwemmend in de richting van de overkant. Het is misschien toeval, maar er verschijnen de laatste tijd nogal wat publicaties daarover. Boeken over mensen die hun idealen hoog houden en eraan trouw zijn, juist door ze geduldig en – ja zelfs – pragmatisch te realiseren. Gabriël van den Brink schreef met anderen dat indrukwekkende rapport De Lage Landen en het hogere. Daarin laat hij zien dat zich door ons lage, nuchtere, geseculariseerde land traag rivieren bewegen in de richting van idealen, onder het overkoepelende uitspansel van ‘hogere waarden’ (de kitscherige beeldspraak is voor mijn rekening; eerlijk is eerlijk). Geen reden om cynisch te zijn over het egoïsme van Den Hedendaagschen Mensch, zegt Van den Brink. Mensen zetten zich graag in en werken graag: niet alleen (dat ook natuurlijk) voor geld of om van de straat te zijn, maar omdat ze het leven waardevol willen maken. Waardecreatie in de betere zin van het woord. (Maar die gedachte kennen we al van eerdere bundels als Beroepszeer en Beroepstrots. Googlet u anders eens op de zoektermen ‘normatieve professionaliteit’, een rotwoord, maar met een interessante lading.)

Van den Brink heeft voor de ongeduldigen ook een populaire samenvatting van zijn rapport gepubliceerd. Het heet Eigentijds Idealisme en brengt gewone, doorsnee idealisten in beeld (misschien af en toe te a-select en onkritisch, maar soit). Vandaag las ik een boekje, dat ongeveer het zelfde pretendeert. Twee remonstrantse predikanten, Bert Dicou en Sigrid Coenradie, publiceerden afgelopen maand Heilig. Gewoon nu. Ze portretteren hierin eveneens ‘gewone’ heiligen. Ik las het boekje uit op de treinreis naar mijn werk (met als gevolg dat ik voor de terugreis zonder lectuur zat). Dat leestempo had er, eerlijk gezegd, ook mee te maken dat ik het werkje wat voorspelbaar vond. Het is een portrettengalerij van door en door goede mensen, die we allemaal wel kennen, variërend van Frère Roger Schutz (Taizé inderdaad) via Moeder Teresa tot Nelson Mandela. (En de onbekenden zijn klonen van deze beroemdheden.) Deze selectie is enigszins een gemiste kans, omdat het vooral identificatiefiguren zijn van mijn generatie en de generatie boven mij. Zijn er de laatste dertig jaar geen nieuwe ‘heiligen’ bijgekomen? Mensen die een nieuw licht werpen op oude idealen? En vooral: zijn er geen ‘gewonere heiligen’? Naar mijn smaak is enkele jaren geleden Susan Neiman hierin beter geslaagd in haar ‘Morele Helderheid’. Wat Dicou en Coenradie met haar gemeen hebben, is wel de nuchtere kijk die ze hebben op heldhaftigheid en heiligheid, in die zin dat ook gezond realisme en pragmatisme hierbij horen. Als je idealen zuiver houdt, ben je een beetje als iemand die belegt in een Rembrandt en die het schilderij daarom in een kluis verstopt, in plaats van anderen ervan te laten genieten. De parabel van de talenten, zo iets.

Waar was ik gebleven? O ja, mijn werk. Nou, laat ik er dit nog van zeggen. Ik doe het met toewijding. Maar ik zeg ook tegen mezelf (en tegen de mensen die ik als werkcoach begeleid): werken IS niet het leven. Werken realiseert bepaalde waarden en wordt erdoor gedreven en geleid: maar het valt er niet mee samen. Werken is geen politiek utopisme, geen liefde, geen ethiek-in-de-praktijk. En dus is er gelukkig ook wel eens een vrije avond, een vrij weekend. Om andere mooie dingen te doen, mede dankzij het werk van anderen. Een mooi of leuk boek lezen, muziek beluisteren, lekker eten en drinken. Of uitslapen: ook wat waard. Dat soort dingen.

Tenslotte: de oplettende en ongeruste lezer(es) die zich afvraagt of ik me vandaag verveeld heb op de terugreis kan ik geruststellen (of van zijn/haar leedvermaak beroven, al naar gelang). Ik kocht dat boekje van Paulien Cornelissen (Taal zeg maar is echt mijn ding). U kent het vast al, maar ik ben vaak laat als het gaat om het ontdekken van bestsellers. Cornelissen zegt heel simpel een heel waar woord: taal zegt niet wat wij willen zeggen, maar wat wij zijn. En dat geldt natuurlijk ook voor ondergetekende.