Monthly Archives: juli 2012

Het recht op een gemoedelijke samenleving

Toen vorige week de erudiete Frank de Boer zijn uitspraken deed over de motoriek van homoseksuelen, dreigde mij dat aanvankelijk te ontgaan. Er passeren immers wekelijks in de kwaliteitskranten en in de betere massamedia zo veel diepzinnige bespiegelingen, dat deze fijnzinnige analyse ondergesneeuwd dreigde te raken. Ik werd er echter op geattendeerd dankzij de aandacht die mijn homoseksuele gildebroeders erop vestigden. Frank de Boer bleek een man te zijn van een ongelooflijke maatschappelijke importantie. Wanneer is hij eindelijk eens te gast bij Zomergasten, vraag je je af?

Overigens was het COC alles behalve lovend, dat moge duidelijk zijn. In tegendeel: het gilde luidde eerder de noodklok. Dit gebeurt wel vaker bij uitlatingen van op het oog fijn besnaarde opinieleiders: onder het mom van hun subtiele cultuurtheorie schuilt niet zelden een gevaarlijke opvatting die de waarden van onze cultuur doet wankelen. Hier was een nieuwe Abou Jahjah opgestaan, ja: een nieuwe Pim Fortuyn, een ware navolger van Frits Bolkestein. Terwijl iedereen zijn argusogen richt op Martin Bosma, ondermijnt de intellectueel De Boer achter onze rug de grondvesten van onze samenleving.

Uit een close reading van De Boers beknopte gendertheorie bleek me, dat dit orakel er inderdaad een uiterst gevaarlijke opvatting op nahoudt: een theorie die een eeuw homo-emancipatie in één klap ongedaan dreigt te maken. Erger nog: verhuld door zijn fluwelen toonzetting en omfloerste woordkeuze debiteert hij ronduit kwetsende opvattingen. Kwetsend, ja. Zelden heb ik me de laatste jaren zo gegriefd en beledigd gevoeld in de integriteit waarmee ik mijn levenswandel als Huisje-Boompje-Beestje-Homo vormgeef.

Nu moet ik iets opbiechten: het voelde ook wel weer even behaaglijk om me gekwetst te voelen. Ik vond dat ik er eigenlijk wel weer eens recht op had, na al die jaren van acceptatie. De laatste tijd monopoliseren zoveel nieuwe bevolkingsgroepen hun gegriefdheid (moslims, rechtse christenen, met Henk getrouwde Ingrids, homeopathologen etc.) dat ik als inmiddels alom gerespecteerde homo beteuterd sta te verpieteren in de schaduw van de maatschappelijke aandacht. Dankzij prof. dr. F. de Boer kon ik eindelijk weer eens dat fel begeerde goed van de aandacht opeisen.

Ik reken op uw begrip. U bent immers net als ik één van die miljoenen narcisten die onze westerse samenleving rijk is. Wees eerlijk: het schaarse goed van de aandacht baart ons meer zorgen dan de bedreigde euro. En als we die aandacht niet kunnen winnen door onze prestaties en onze belangeloze inzet voor onze samenleving, dan is er altijd nog één uitweg: de gekwetstheid, het beledigd zijn. Iedereen kan immers claimen een gevoelige plek te hebben: een tere plek die licht te gevoelig geraakt wordt en die ons veroorlooft om moord en brand te schreeuwen als dat gebeurt. Laten we haar de O-Spot noemen (met de O van Offend).

Vreemd genoeg zijn we ons niet altijd bewust van deze O-Spot. Gelukkig zijn er dan woordvoerders die alarm slaan als het tere plekje wordt geraakt. ‘O ja!’ roepen we dan: ‘Natuurlijk, ik heb die O-Spot ook! Ik ben ook gekwetst.’ De O-Spots zijn ruim voorradig. Als lid van een bevolkingscategorie beschikken we erover, maar ook als lidmaten van een bepaalde gemeenschap. Die O-Spot is in dat laatste geval een collectief symbool: de vlag, het koningshuis, de Koran etc.

Zo blijkt in mijn nabuurgemeente Waalre het gemeentehuis (u weet wel, zo’n administratief centrum waar je alleen naar toe gaat om je papierwinkel te regelen, waar je voor je boterbriefje trouwt, waar die vreselijke ambtenaren je veel te lang laten wachten tot jouw nummer aan de beurt is etc.) een collectieve O-Spot te zijn. Na de aanslag ontpopte zich het gemeentehuis als een soort tempel, waaraan zich tal van piëteitsgevoelens hechten en waarin de genius loci wordt gekoesterd. Ik durf te beweren dat veel Waalrenaren daar nooit bij stil hadden gestaan. Gelukkig waren er journalisten en opinieleiders die het gemeentehuis uitriepen tot de meest beladen plek van de gemeenschap. En prompt herkende de menigte zich erin. Zo gaat dat. Je ‘voelt’ nooit iets bij de vlag, totdat iemand daarmee een begin maakt.

***

Waarschijnlijk ontgaat u in het bovenstaande de kritische ironie niet. Menige homo – zeker als hij ook nog eens in Waalre woont – zal zich gekrenkt kunnen voelen. Laat ik dan voor de zekerheid benadrukken dat ik de aanslag op het gemeentehuis in Waalre rampzalig vind (zie mijn vorige update). En dat ik Frank de Boer het bewijs vind van de gemeenschappelijke-voorouder-theorie. Het gaat mij hier echter om de lichtgeraaktheid en ‘symboolgevoeligheid’ die we elkaar aanpraten en waarmee we elkaar in een ‘mimetisch proces’ (Girard) besmetten.

Ik ben trouwens de laatste om met Hirsi Ali te pleiten voor een ‘recht om te beledigen’. Ik vind wel dat wij recht hebben op een gemoedelijke samenleving: op een maatschappij zonder het alomtegenwoordige alarmeringssysteem van open zenuwen. Ik wil niet leven in een maatschappij waarin we alleen op kousenvoeten mogen rondlopen en elkaar alleen met handschoenen mogen aanraken. Dat is de meest onvrije samenleving die we kunnen bedenken.

En als het nu toch eens een aanslag is?

De afgelopen week was ik niet in staat om ergens een uitgesproken mening over te hebben. Dat is lastig. Een mening is de zwaartekracht van de ziel. Zonder mening voel ik me als André Kuipers in zijn ruimteschip: gewichtloos en bij gebrek aan tegenkracht lijdend aan allengs verslappende mentale spieren.

Kon ik dan nog tenminste ergens over gekwetst zijn. Gekwetst zijn geeft immers óók een verankering. Ook dat lukte me niet. Ik probeerde het wel hoor. Kon ik als ‘christen’ niet delen in het martelaarschap van de SGP? Deze folkloristische vereniging, een relict uit de Tachtigjarige Oorlog, trok namelijk bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens aan het kortste eind. Inzet was het recht om vrouwen te mogen uitsluiten van de actieve beoefening van de politiek. “Het secularisme heeft het weer eens op ons gemunt!” – werd al weer geroepen. Ik reageer dan, zoals ik doe als iemand op een stralende dag waarschuwt voor naderend onweer. Ik kijk naar de hemel en zie dat er geen vuiltje aan de lucht is. Overigens wreef ik óók niet triomfantelijk in mijn handen. Ik genoot niet van de zoveelste poets die het atavistische jenevergenootschap werd gebakken. Leedvermaak is mij vreemd, zeker bij dergelijke marginale groepen.

Opwinden kon ik me ook al niet over de Ongelukkige Uitspraken van Frank de Boer. (Wie dat is? Iets met voetballen. Weet ik veel.) Hij verklaarde de ondervertegenwoordiging van homo’s in de topsport met hun eigenaardige motoriek. Het Gilde der Gelijkgeslachtelijk Gerichten dreigde hem terstond te stenigen en te bedelven onder een berg polstasjes. “Ach, laat die man toch”, dacht ik: “Spreekt hij een keer een moeilijk woord foutloos uit: is het weer niet goed! Dat die man op school niet meekwam en daarom maar is gaan voetballen, daar kan hij niks aan doen. Laat hem toch wedijveren met de SGP in primitieve opvattingen. Dat is ook sport.”

Ik mis het talent om gekwetst te worden. Er zijn ook gewichtiger zaken. Assad bijvoorbeeld, die zijn eigen volk nu uitmoordt, omdat hij als een kat in het nauw zit. Assad die weet dat hij het punt is gepasseerd waarop hij een vreedzame oplossing kan overleven. Gewichtiger is ook de aanslag op Iraëli’s in Bulgarije. De terrorist in kwestie wilde blijkbaar een luguber jubileum vieren, veertig jaar na de aanslag tijdens de Olympische Spelen in München. Hij koos alleen een makkelijker doelwit dan zijn voorbeelden van toen. Hij kon ongehinderd door veiligheidsmaatregelen zijn slag slaan. Misschien is dit alsnog een aanleiding om straks die twee minuten stilte te houden bij de opening van de Spelen – die anders toch maar een propagandafeestje voor ’s werelds dictaturen zijn.

Een eenzame gek, een ‘lone wolf’: met die uitdrukking wordt zo iets al gauw gebagatelliseerd. Dan hoeven we ons niet te vermoeien met de zoektocht naar collectieve verantwoordelijkheid achter de daad. (Vooral niet wijzen naar het antisemitische boegbeeld Iran, totdat het tegendeel is bewezen! – zo wordt tegen Israël geroepen. Ja ja.) Die reflex is er ook bij die aanslag in Denver. Daar kon die ‘eenzame wolf’ echter doen wat hij deed, omdat de vrijheid van wapenbezit in de USA boven veiligheid gaat – zoals bij ons het recht om gevaarlijk hard te rijden steeds meer gaat prevaleren. De ‘license to kill’ wordt een collectief beleden mensenrecht.

Een reflex van bagatellisering is er tenslotte ook bij de aanslag op het gemeentehuis in Waalre. Het mag geen aanslag heten. Het zal wel de wanhoopsdaad zijn van een enkeling. Maar wat nu als de dader een lid is van dat groeiende legioen der ‘gekwetsten’ in onze verwende samenleving? Als hij hoort tot de Verongelijkten, die hun eigen belang verheffen tot een suprema lex en zichzelf de hoogste rechter in hun eigen zaak achten? Hoezo is dat geen trend op collectief niveau? Hoezo zouden er geen terroristen worden geboren uit de voedingsbodem van onze ‘sentimentele samenleving’ (Dalrymple)? Staan we ten minste open voor deze analyse?

Ik wind me nog steeds niet op. Maar het stemt me allemaal wel tot nadenken.

Eerherstel voor het woord ‘rationeel’

De laatste tijd viel het me weer een paar keer op. Dat merkwaardige gebruik van het woord ‘rationeel’ als tegenpool van ‘emotioneel’. Deze veelvuldig gebezigde tegenstelling heeft een moraliserende bijklank: de emotie is de goeie van de twee en de ratio de slechterik. Vooral in rafelige uitdrukkingen als: ‘Je gaat daar veel te rationeel mee om!’ proef je dat. Ik snap wel wat er wordt bedoeld. Als iemand dit tegen je zegt, dan bedoelt zij of hij dat je een ijskonijn bent. Eigenlijk zou hij of zij dan moeten zeggen: ‘Je bent te cerebraal!’  Want het woord ‘rationeel’ wil ik behoeden voor de afgang.

Niet dat ik altijd zo scherpzinnig ben. Ik ben als warhoofd geboren en daar is nooit echt veel aan gedaan. Maar gelukkig komen er af en toe analytische geesten op mijn pad. Zo wees een wijsgeer mij er ooit op, dat wij de tegenpoolfiguur ten onrechte of verkeerd hanteren. Hij onderwees mij als volgt. “Vraag iemand eens wat de tegenpool is van zwart. Dikke kans dat hij of zij antwoordt: wit. Dat is dus fout. De tegenpool van zwart is niet-zwart. Wit en zwart zijn verschillend, maar niet tegengesteld.”

Deze rechtlijnige manier van denken helpt mij om het onbehaaglijke gevoel te verwoorden dat me bekruipt bij die tegenstelling tussen ‘rationeel’ en ‘emotioneel’. Emotie en ratio zijn net zo min tegenpolen als bananen en pruimen of auto’s en fietsen of gitaren en piano’s. Ze staan niet tegenover elkaar op een spectrum: ze verschillen kwalitatief van elkaar. Ze sluiten elkaar niet uit. Als er al een tegenpool is van ‘rationeel’, dan is dat niet ‘emotioneel’ doch ‘irrationeel’ oftewel ‘niet reflexief’ of  ‘niet in staat en bereid tot transparante argumentatie in een gedeeld referentiekader’.

Ratio is dus in beginsel wel degelijk goed gezelschap voor de emotie. Het is weldadig voor jezelf en anderen om je emoties rationeel te ordenen, te kanaliseren en te verantwoorden. Iemand met losgeslagen, irrationele emoties daarentegen plak je achter het behang. Op een menigte met irrationele emoties stuur je de ME af of een VN-vredesmacht. Dat ratio en emotie heel goed samen gaan, blijkt ook uit de passie waarmee wetenschappers hun werk doen of uit het feit dat je een emotioneel overweldigende, spontane vondst of intuïtie van een kunstenaar rationeel kunt ontleden. De vondst blijkt dan de vrucht te zijn van een bliksemsnelle gedachtegang: een gedachtegang die zo snel is, dat ze ook de kunstenaar te snel af is. Genialiteit is snel schakelen.

Rehabilitatie voor het woord ‘rationeel’ dus! Het gaat daarbij om meer dan om het verhangen en vervangen van bordjes. Als we rationaliteit associëren met iets negatiefs, bevestigt dit dat we er steeds moeilijker mee uit de voeten kunnen. Dat is zorgwekkend. Politieke, religieuze en andere obscurantisten claimen steeds vaker dat ze leven in een parallel universum waarin andere (of geen) regels van argumentatie gelden. Voor een transparante dialoog op basis van argumenten staan ze niet open. Als Jehova’s getuigen herhalen ze de mantra’s van hun overtuiging. Of ze willen alleen discussiëren binnen hun eigen, buitenaardse referentiekader, waar de som van één en één drie is. 

De laatste weken woedt bijvoorbeeld in de voormalige verzets- en (bijna zou ik zeggen: eveneens voormalige) kwaliteitskrant Trouw een vergeefse ‘discussie’ over en met de homeopathie. Gelukkig schreef de columniste Asha ten Broeke op 16 juli een verlossend woord. Ze vertelde hoe ze zich in dit verband door een natuurkundige had laten inwijden in de geheimen van water. Daarna stond ze ‘vol verwondering stil’ bij de complexiteit van waterbewegingen en concludeerde dat ‘de werkelijkheid vaak zoveel mooier is dan de fabel’. Het homeopathische sprookje heb je niet nodig om je te verwonderen. Liggen ratio en emotie hier niet prachtig in elkaar verstrengeld: niet als tegenpolen maar als complementen van elkaar?

Via Ten Broeke stuit ik trouwens op een ander onderwerp, dat ik eigenlijk zou moeten bewaren voor een volgende keer: de irrationele dorst van ons mensen naar het buitensporige. Hebben we zo weinig concentratievermogen en geduld om de werkelijkheid voor zichzelf te laten spreken en om van haar aangeboren schoonheid te genieten? Zijn we zo blasé, dat we aan de wonderen van de dagelijkse realiteit niet genoeg hebben en dat we onze toevlucht nemen tot verzinsels? Tot overmaat van zorgwekkendheid heeft deze verzinselmanie een negatieve parallel: de complottheorie. Tegenwoordig hoor je bijvoorbeeld veel over zogenaamde ‘chemtrails’, sporen in de dampkring waarmee industriëlen gifstoffen over onze hoofden zouden uitgieten. De maatschappelijke werkelijkheid – denk ik dan – biedt toch al genoeg dingen om je zorgen over te maken. Ga er dan geen zaken bij verzinnen! Is de gewone realiteit ons te min?

Ach, ik zal wel ‘te rationeel’ zijn. Of laat ik me te veel leiden door mijn irrationele gal? Zelfkritisch blijven, Corsius! Doet u dan wel mee, lezer(es)?

De vergeefse zoektocht naar duidelijkheid. Naar aanleiding van Dominee Twee Punt Nul

Nee, de revolutie eet niet haar kinderen op. Ze valt in slaap en moet door haar kindskinderen wakker worden geschud. De afgelopen weken werden we ten minste twee maal opgeschrikt door de Opstandige Generatie. In de politiek had zij de gestalte van G500. En sinds deze week is er de beweging van jonge predikanten (in spe) van de Protestantse Kerk in Nederland. Met haar manifest op het weblog Dominee 2.0 luidt zij de noodklok. Het is geen theologisch manifest overigens, maar een klacht over een bepaalde cultuur en een bepaald systeem.

Ik heb sympathie voor dergelijke bewegingen. De geschiedenis moet af en toe weer eens een nest jonge honden werpen. Ik herken ook wel mijn eigen jonge jaren in de beweging. En als ik spreek over sympathie en herkenning bedoel ik dat beslist niet neerbuigend – al ben ik een oude zeur. Het is zonder meer een feit dat een gevestigde generatie vaak sleutelposities inneemt, de opinievorming domineert en de trofeeën van haar eigen strijd tot kroonjuwelen verheft. Dat was ‘in mijn tijd’ (ik was vijfentwintig jaar geleden jong) ook al zo. Als je toen als jonge katholieke theoloog vragen stelde bij de theologische oppervlakkigheid van de Acht Mei Beweging, was dat een moreel vergrijp. Je tastte de heilige graal aan: datgene waarvoor het bloed der martelaren had gevloeid. En misschien was je ook niet altijd zo tactisch en begripvol. Misschien was je vooral ondankbaar: want de generatie ‘voor ons’ had toch maar mooi die vrije ruimte bevochten, waarvan ‘wij’ dankbaar gebruik maakten.

Dit gezegd zijnde heb ik wel mijn vraagtekens bij het geluid van de jonge dominees. Ik huiver vooral van de roep om meer helderheid en vrijmoedigheid, de roep om onze ‘schroom’ te overwinnen in het spreken over God. Ten eerste klinkt er een soort slachtofferigheid in mee. Alsof er een verbod rust op het spreken over God! Kom op. Ten tweede (en daar gaat het me vooral om) deel ik de analyse niet die er achter steekt. Natuurlijk: sociologisch gezien kan de kerk op korte termijn zijn gebaat met meer ‘duidelijkheid’. Marketingadviseurs zullen een scherp afgebakende identiteit toejuichen. Maar je kunt nog zoveel willen in marktstrategisch opzicht: het moet ook theologisch ergens op slaan. En op dat vlak liggen juist mijn twijfels.

Als je de radicale theologische traditie vanaf Paulus serieus neemt en de mystieke traditie tot je laat doordringen: dan moet je ook aanvaarden dat ons ‘spreken over god’ uiteindelijk aan het eind van zijn Latijn komt. Onze gelovige woorden en beelden zijn misgrepen, slagen in de lucht. Ze stranden op het Geheim. Dat heeft ten diepste ermee te maken, dat Degene over wie wij willen spreken radicaal anders is. Ten opzichte van Haar, Hem staan we altijd op achterstand, hebben we altijd ongelijk (Kierkegaard). Dat is geen reden om niet meer te spreken of te verbeelden: maar het spreken en verbeelden is dan een avontuur met als enige doel om de eigen grens tegen te komen. De erkenning van die grens is de gelovige bestaanswijze bij uitstek: heilig agnosticisme. Juist calvinistische predikanten moeten hiervoor een zintuig hebben. (Ik wil dus niet zeggen dat agnosticisme een keuze is die je vooraf kunt maken. Het is geen beginpunt. Dat zou gemakzucht en intellectuele luiheid zijn, een blasé soort scepsis. Agnosticisme is juist de uitkomst van een avontuur: het resultaat van het slopend avontuur van de zoektocht naar God. Het is de ontdekking van de vergeefsheid van die ontdekkingstocht zelf. Het is het toegeven van je verlies na een strijd.)

Eerlijk gezegd denk ik, dat de theologen en voorgangers (in alle kerken) die ‘concreet’ willen spreken en die naar een heldere en duidelijke identiteit en boodschap hunkeren, zichzelf een theologisch rad voor ogen draaien. Je kunt het wel willen: maar het is een fata morgana. Op lange termijn zet het ook geen zoden aan de dijk. Het paradijs van de heldere boodschap en de duidelijke identiteit ligt voorgoed verzonken in de kinderjaren van de geschiedenis. Helderheid en duidelijkheid liggen tussen de scherven van de stenen tafelen, die Mozes op last van de Heilige stuksloeg. We zullen nooit weten wat daarop stond. Er blijft echter genoeg over: de pijnlijke zoektocht die uitmondt in onze overgave. En onze inzet om goed te leven. Dat is niet niks.

Ondanks alles: PvdA

Was ik in mijn vorige update nou niet te fel tegen de PvdA. Ging ik niet te ver toen ik het ostracisme als partijcultuur aan de kaak stelde? Moet ik me niet wat inhouden met kritiek op mijn eigen partij – zeker in deze verkiezingstijd? Een begrijpelijke vraag. Ook toen ik op Twitter een keer vroeg of Onze Leider (die in TV-spots zijn gezin in stelling brengt) zich nu kwalificeert voor reclamespotjes voor zoet broodbeleg of luiers, reageerde menigeen verbaasd: ‘Het is wel je eigen partij, hoor!’

Ach, laat ik vooral beginnen met te zeggen dat ik een onbeduidend, half slapend lid in de provincie ben. Van mijn commentaren ligt niemand echt wakker (en natuurlijk zeker niet de andere slapende leden). Bovendien is de PvdA een partij waarin discussie en kritiek wel degelijk mogelijk zijn. Ik heb nog niet meegemaakt dat een PvdA-er met een blok beton aan zijn benen van een brug in een rivier werd gegooid. Kritiek wordt iets subtieler aangepakt. Bijvoorbeeld door die te negeren of door de criticus beleefd te laten uitspreken en daarbij glazig te kijken. De charme van dat blok beton is dan wel weer, dat dit duidelijkheid schept. Kies maar.

Ik overdrijf, u heeft gelijk. (Maar het moest er even uit.) Er is immers van alles in beweging in ‘mijn’ club. En met voorkeursstemmen brengen we gewoon Mei Li Vos en Martijn van Dam naar de top. Want hoe dan ook zullen we iets moeten doen aan de sociale wetgeving, die een gouden kooi is voor degenen die het pensioen in zicht hebben. Als er iemand geroepen is om met behoedzaamheid deze corrigerende operatie te verrichten, dan is het wel de sociaal-democratie. Als nou ook nog de zich verjongende vakbeweging iets gaat doen aan die CAO’s die de natte droom zijn van een bepaalde leeftijdscategorie? (Ik zal het verfoeide woord ‘Baby Boom’ niet meer gebruiken. Wat dacht men van ‘Senioren Bubble’? Schiet me maar lek, mensen: het gaat wel om onze kinderen. En jaha: er moeten overgangsmaatregelen komen.)

Er is een bekende zegswijze: “Wie jong is en niet links, heeft geen hart. Wie oud is en niet rechts, heeft geen verstand.” Bij mij spelen beide een rol in mijn trouw aan de PvdA: zowel rationaliteit als gevoel. Het gevoel heeft daarbij ook de vorm van historisch besef en traditionele aanhankelijkheid. Ik kom weliswaar in directe lijn uit een CDA-nest (‘de gouden middenweg’, riep mijn vader altijd voordat hij het stemhokje inliep), maar indirect ook uit een Maastrichts arbeidersmilieu, uit het milieu dat rond 1900 de sterkste voedingsbodem was voor de SDAP. Ik ben als geboren katholiek ook zo eigenwijs om te beweren, dat de PvdA als naoorlogse doorbraakpartij een halfbloed katholieke partij is. Wie weet dat nog? Misschien moeten al die katholieken die nu pruilend bij de poort van de rechts-protestantse en evangelikale CU staan – een partij die de katholieken vooralsnog vooral als stemvee ziet – dit stukje geschiedenis een keer herlezen. (Terzijde: Probeert u eens een exemplaar te bemachtigen van de biografie van Sjeng Tans van de hand van Annemieke Klijn: heerlijke vakantielectuur. Ik wil het u ook lenen.)

Dus: wright or wrong my party. En ach, dat PvdA-coryfeeën soms niet de meeste sociale intelligentie bezitten, geen zin hebben om vragen van Leden In Het Land te beantwoorden of bijvoorbeeld een lijsttrekkersfeestje houden op loopafstand van de rouwkamer van vriend Hans van Mierlo: soit. Het zijn misschien incidenten. Oud zeer moeten we achter ons laten. (Voor rancune hebben we nog altijd de PVV en de SP.) En bovenal: ik hoef niet met die coryfeeën op vakantie. Misschien zijn het gewoon niet zulke aardige mensen. Als ze hun werk maar doen.

Stem PvdA op 12 september. En gebruik de mogelijkheid van een voorkeursstem.

De oude politiek van Wotan en de G500 van Brünnhilde

Beloofd is beloofd: dit is voorlopig mijn laatste schrijfsel over Wagner. Ik zal me beheersen. Maar de verleiding om er nu op terug te komen is simpelweg te groot. Wat is er aan de hand?

Afgelopen weekend probeerde G500 de congressen van de grote politieke partijen te hacken. Dat lukte ten dele. Stuitend vond ik de hautaine reactie van mijn eigen doorbraakpartij. Met het bekende ostracisme, met de vertrouwde de stijl van negeren en kleineren zette de PvdA de jongeren in de hoek. Niet dat ik het in alles eens ben met G500. Maar de krampachtigheid van de babyboomers krenkte mij. Vooral het op Twitter geuite verwijt dat G500 niemand vertegenwoordigt en geen leden heeft vind ik gemakzuchtig. De toekomst heeft nooit een partijapparaat. De aanstormende en toekomstige generaties zijn per definitie ondervertegenwoordigd, weten we sinds Jonas’ Prinzip Verantwortung.

Toen ik me verdiepte in het derde deel van Wagners Ring des Nibelungen schoten de associaties met G500 door me heen. De vastgeroeste en knarsend vastgelopen politiek van Wotan schreeuwt om hulp. Die hulp moet komen van het ‘gans andere’, van de jonge hond die geen weet heeft van de oude situatie, die niet is verstrikt in oude commitments en onhaalbare beloftes. Bij Wagner wordt dit ‘gans andere’ vertegenwoordigd door Siegfried. Voor hem moet Wotan wijken. ‘Dem ewig Jungen weicht in Wonne der Gott,’ zingt Wotan alvorens zijn speer wordt stukgeslagen door Siegfried.

Wil ik nu zeggen dat Siegfried één op één is te vergelijken met G500? Of dat ik met beide gelijkelijk sympathiseer? Het ligt genuanceerder. Ik interpreteer de Ring namelijk graag wat tegendraads. Siegfried is voor mij toch een beetje een dom blondje. Hij wordt geprezen omdat hij de ‘Gnade der späten Geburt’ heeft. Hij heeft geen weet van de geschiedenis. Siegfried gaat restloos op in het heden. Hij handelt niet vanuit het gevoel iets verplicht te zijn aan verleden of toekomst. Hij handelt niet vanuit verantwoordelijkheid, maar vanuit impulsen en intuïties. Het feit dat hij Wotans bescherming ontbeert en dat hij letterlijk van voren niet weet wat er achter hem gebeurt: dit feit symboliseert Siegfrieds ‘onverantwoordelijkheid’. Hij blijft blond, blauwogig en geborneerd.

Siegfried staat er echter niet alleen voor. Zijn taak is het om de weg vrij te maken voor  Brünnhilde. Ook zij is opstandig, maar zij komt innerlijk nooit los van het verleden en van haar vader. Haar ongehoorzaamheid is geen impuls, maar bewust verzet. In haar revolte blijft ze verbonden met de traditie waaruit te voortkomt. Ze verandert de politiek ‘van binnenuit’,  terwijl Siegfried blijft steken in de terreur.  Daarbij weet zij dat ze eenzijdige keuzes maakt die pijn doen en die om een ultiem offer vragen. Zodoende is het Brünnhilde – en niet Siegfried – die het weefsel van de schikgodinnen doorbreekt en de banvloek van de ring opheft. Zij is de Verlosser – en Siegfried de wegbereider. Dank zij Brünnhilde overwint de liefde en de schijnwereld van het Walhalla stort in. De ‘Götterdämmerung’ is een feit.

Brünnhilde als belichaming van G500? Laten we in elk geval hopen dat onze ‘oude wereld’ geen ‘Götterdämmerung’ te wachten staat. En laten we  een stem geven aan hen, die kritisch kijken naar onze verstrikkingen. Aan hen die de vanzelfsprekendheden en fetisjen doorbreken, die onze samenleving en economie vast doen lopen: van ontslagrecht tot renteaftrek en pensioenregelingen. De babyboomers mogen dan hopen dat zij voor de crisisbui binnen zijn: hun schuilplaats of Walhalla rust echter op gebarsten fundamenten.