Sinds enkele jaren doe ik in februari mee aan de huis-aan-huis-collecte van Amnesty International. De eerste keer moest ik daarvoor een drempel over. Zou ik het er wel levend vanaf brengen? Mijn angst voor onberekenbare pitbulls en opvliegende mensen bleek echter ongegrond. De honden beperken zich tot een routineus gesnuffel aan de schaamstreek van de collectant. Mensen die ‘nee’ zeggen tegen de collectant, doen dat doorgaans op vriendelijke toon. En de norse, bij-Belangrijke-Bezigheden-gestoorde mensen blijken de kwaadsten niet en ontdoen zich meestal van de bedelende lastpak door terstond naar de portemonnee te grijpen. Ik kom dus altijd lichamelijk ongeschonden en mentaal ongebroken thuis van een rondje collecteren.
Doordat de collecte zich noodgedwongen in de avondschemering afspeelt, ontstaat bij tijd en wijle wel een ietwat pijnlijke situatie. Dat gaat als volgt. Nadat ik heb aangebeld kijkt de bewoner van het huis achterdochtig door het raam. Met gebarentaal en zo helder mogelijk articulerend – waarbij ik speculeer op basale lipleesvaardigheden van de vrouw of heer des huizes – maak ik het oogmerk van mijn onverwachte bezoek duidelijk. Zij of hij komt dan naar de voordeur, ontgrendelt die op meerdere plaatsen, gaat vervolgens op zoek naar een sleutel (altijd in die volgorde) en opent de deur op een kier, waarvan de breedte wordt bepaald door een stevige korte ketting. (Dit ritueel is een probate procedure, om zich te beveiligen tegen oplichters en criminelen. Als ik al iets kwaads in de zin zou hebben gehad, zou mij immers door het lange wachten in de vrieskou iedere lust tot aanranding of roofmoord zijn vergaan.) Door de veilige spleet ontstaat tenslotte een korte dialoog, die er meestal mee eindigt dat de bewoner verklaart ‘al genoeg te geven aan andere doelen’.
***
Het blijft de moeite waard, dat collecteren. Ik houd namelijk van de mensenrechten. Er was een tijd dat dit minder vanzelf sprak.
In de jaren tachtig studeerde ik namelijk godgeleerdheid aan een katholieke faculteit. Daar werd destijds een theologisch getemperde variant van het marxisme aangehangen. Niet alleen werd iedere al te spirituele uitwerking van de religie weggehoond. Er werd ook meewarig, soms zelfs minachtendm neergekeken op de argelozen, die nog steeds in ‘zo iets burgerlijks’ als mensenrechten geloofden. Het klassieke mensenrechten-ethos was immers een dekmantel voor de sluipmoordenaar van het kapitalisme. Nee: het moest gaan over ‘sociale grondrechten’, het recht op eten en drinken en zo. Mensenrechten en democratie kon je niet eten, toch?
Bovendien waren die mensenrechten ‘zoooo individualistisch’. Die tijd hadden we gehad. Het ging nu over rechten van gekwetste en gekrenkte groepen, collectieven en naties. De samenleving was méér dan een verzameling van individuen; het geheel meer dan de som der delen. Krachtens deze tegeltjeswijsheid werd het collectief beschouwd als een subject op zichzelf met zijn eigen rechten, die uiteindelijk prevaleerden boven individuele rechten. Dergelijke denkbeelden pasten uiteraard niet in het ‘individualistische keurslijf’ van de mensenrechten.
***
Gelukkig waren deze mallotige denkbeelden vooral theorie – en lijken ze inmiddels ver achter ons te liggen. In de praktijk waren en zijn de linkse theologen natuurlijk niet tegen de mensenrechten. Toch klinkt er in het gesprek met sommige progressieve katholieken altijd nog dat besmuikte voorbehoud door, zodra mensenrechten ter sprake komen. De allergie tegen het individu steekt nog steeds af en toe de kop op. Dat heeft onder andere tot gevolg, dat ze met hun mond vol tanden staan tegenover de ‘verlichtingsfundamentalisten’.
Wellicht is dit alles te wijten aan een bepaalde trek, die katholieken in het algemeen gemeen hebben met het ouderwetse marxisme: de argwaan ten opzichte van het individu en de romantische verheerlijking van het collectief – dat dan wordt voorzien van de romige aanduiding ‘gemeenschap’. Dit verandert blijkbaar niet als ze progressief zijn of de kerk verlaten.
Zo verklaar ik ook het feit dat zo veel kritische en afhakende katholieken na hun vertrek uit het moederhuis zo snel mogelijk een ander warm onderdak zoeken en zich scharen rond een nieuw behaaglijk haardvuur. Politiek stemmen ze (links-)populistisch en spiritueel laten zich onderdompelen in de esoterische orthodoxie – na hun kritische denkvermogen, dat adellijke kenmerk van het individu, te hebben ingeleverd bij de ingang.
***
Intussen blijf ik toch maar met de klassieke, ‘individualistische’ mensenrechten van deur tot deur lopen.
Natuurlijk: genoeg eten voor iedereen is een basisvoorwaarde voor een humane samenleving. Maar als mensen hun mond niet mogen open doen, zal ook de hongerkreet worden gesmoord.
En natuurlijk zijn mensen niet alleen individuen. Ze leven óók in verbanden en gemeenschappen. Maar alleen individuen kennen vrijheidsdrang. Alleen enkelingen voelen de aandrang om naar adem te happen. De ‘gemeenschap’ is een abstractie, een literaire categorie, een label: ze kan niet snakken, verlangen en genieten, pijn en honger lijden en juichen. Dergelijke gevoelens zitten in de vezels mijn lichaam – en dat lichaam is individueel, vanaf de dag dat ik wordt geboren. (U voelt het bijvoorbeeld niet, als ik op mijn duim sla bij het klussen.)
Ik ga het deftiger zeggen: het individu is ondeelbaar (en dat is meer dan etymologie) en onuitwisselbaar. De waarde van de gemeenschap is niet aftrekbaar van de waarde van de enkeling. En op mijn spreuktegeltje staat: het collectief is niet meer dan een optelsom van gehelen.