Monthly Archives: mei 2016

Vrijheid zonder het gevaar van een verdrinkingsdood

“Een soort ondergrondse om innerlijke vrijheid te vergaren, een geestelijke gemeenschap, iets dergelijks; zonder grensoverschrijding, zonder vlucht, zonder verdrinking. Geen geringe illusie, eerder een volslagen waandenkbeeld, die zeer treurig stemt, zoals u wellicht begrijpt.”

Sinds de boekenweek weten we weer, dat we toch wat vaker een Duits boek moeten lezen. Dat schijnen we te weinig te doen. Misschien is onze distantie deels te wijten aan de zwaarte van de Duitstalige (en met name Duitse) literatuur. Rechtstreeks of indirect bevat elk boek de verwerking van de eigen geschiedenis (i.c. het Nazi- en sinds kort tevens het DDR-verleden). Ter compensatie staat hier tegenover vaak een zalige speelsheid. Volop wordt de taal als een vluchtweg benut. Het ‘huis van de taal’ is voor de schrijver een toevluchtsoord, een oase, een weldadige speelruimte in een zich gewelddadig opdringende samenleving.

In de prijswinnende, inmiddels in het Nederlands vertaalde roman Kruso (2014) van Lutz Seiler komen beide aspecten samen. Hoewel Seiler in interviews met stemverheffing heeft bezworen dat Kruso ‘verdomme geen Wende-roman’ is, kan de lezer het boek beter waarderen als hij weet wat er in de zomer en het najaar van 1989 gebeurde in Oost-Duitsland. De roman gaat wel degelijk over de nadagen van de DDR. Aan de andere kant is het boek bewust poëtisch gestileerd en dromerig geschreven. Deze spanning tussen historisch realisme en gedachtevlucht is tegelijk ook één van de vele thema’s van Kruso.

Het Oostzee-eiland Hiddensee – om het decor te schilderen van de roman – was in de DDR-tijd een min of meer gedoogde vrijplaats. De alternatieve gemeenschap leefde zich hier ‘s zomers uit en beleefde onder het toeziend oog van de veiligheidsdiensten een illusie van vrijheid. Men leefde van vakantiebaantjes en vierde feest aan het strand, op het uiterste randje van de DDR, met uitzicht op de eindeloze zee. Achter deze geënsceneerde vrijheid lag een duistere werkelijkheid. Velen probeerden vanaf Hiddensee zwemmend of op geïmproviseerde vaartuigen Denemarken te bereiken. De vele gearresteerde, gedode of verdronken vluchtelingen vormen één van de vele zwarte bladzijden in de DDR-geschiedenis.

Ook Sonja raakte op deze wijze vermist. Ze was de zus van het titelpersonage van Seilers roman. De kleine Kruso werd ooit op het eiland in de steek gelaten door zijn oudere zusje en stond nog dagenlang op het strand te wachten. Geleidelijk ontdekt de lezer, dat deze ervaring Kruso noopte om anders na te denken over vrijheid. Concreet: er moet een vrijheid zijn, waarvoor je je leven niet op het spel hoeft te zetten. Zo wordt hij de leider van een geheimzinnige commune die elke zomer op een rituele manier de vrijheid in scene zet. Een vrijheid waarvoor je niet hoeft te verdrinken. Zijn entourage bestaat uit aan lager wal geraakte ‘dichters en denkers’ die vluchten in poëzie en in Kruso’s utopie van de innerlijke vrijheid.

Eén van hen is de student Edgar, die in 1989 op Hiddensee aanbelandt. Ook hij treurt en rouwt. Ook hij is stug en gesloten. Er ontstaat een zwijgzame vriendschap die leeft van indirecte communicatie. Kruso schuift Ed een beduimelde foto van Sonja toe, waarin Ed zijn dodelijk verongelukte geliefde lijkt te herkennen. Samen lezen ze het gedicht Sonja van Georg Trakl. Samen tasten en kloppen ze via de poëzie de taal af naar woorden voor het onzegbare.

De virtuele utopie van Kruso’s virtuele ‘eiland van de gelukzaligen’ wordt achterhaald door de feiten. De DDR wordt poreus en valt uiteen. De echte vrijheid is niet langer onbereikbaar. Kruso’s gevolg dunt uit en smelt weg. Edgar blijft. Na Kruso’s dood zet Edgar als lotgenoot en plaatsvervanger Kruso’s zoektocht naar de verloren Sonja voort.

De historische realiteit, waarop Kruso is gebaseerd, maakt het tot een indringend boek. Met name de epiloog, die beschrijft hoe Ed in Denemarken bij forensische en wetenschappelijke instanties op zoek gaat naar de sporen van de verdwenen Sonja, gaat juist door het documentaire karakter ervan door merg en been. Toen ik het boek dit voorjaar herlas, betrapte ik me bovendien op een associatie waardoor Kruso ongewild brandend actueel wordt. De beelden van de wanhopige DDR-burgers, die zwemend, surfend of roeiend de kust van Denemarken wilden bereiken, vloeiden voor mijn geestesoog samen met die van de Syrische vluchtelingen op gammele bootjes van mensensmokkelaars en van aangespoelde lijken.

En dan is er Kruso’s illusie van innerlijke vrijheid, zijn naar binnen gekeerde verzetsdaad tegen de vergeefse dood van Sonja. Dit verzet vertoont een zekere parallel met de wanhoop van de Syrische vluchteling, die begin maart in Die Zeit een open brief schreef aan Bondskanselier Merkel. Hij verbleef in Duitsland, in afwachting van toelating en vervolgens gezinshereniging. Het kwellende gesol met mensen in vluchtelingenkampen, de ervaring politiek en bureaucratisch aan het lijntje te worden gehouden, de moordende onzekerheid, de groeiende verwijdering van zijn gezin: dit alles leidde er uiteindelijk toe dat de man ervoor koos om terug te keren. Ook voor deze Arif Abbas was de barre tocht naar het westen vergeefs en onnodig riskant geweest. Zijn alternatief – en daarmee houdt de vergelijking op – is echter geen innerlijk vluchtoord, zoals bij Kruso, maar een minstens even hachelijke terugtocht. Omdat er geen alternatief is – zelfs niet in een virtueel bestaan.

Lutz Seiler, Kruso. Uitgeverij Meridiaan 2016.

***

Het bovenstaande verscheen eerder op De Leunstoel en in een aangepaste versie op De Bezieling.

Wij bestaan uit duizend kleine dingen.

IM  Jules Schelvis (1921-2016)

Op 3 april overleed Jules Schelvis. Voortaan moeten we het op 4 mei doen zonder zijn geheugensteun. In de herdenkingsdagen luisterde ik vaak naar zijn verslag van de deportatie naar Sobibor, getiteld Er reed een trein naar Sobibor. De directheid van het persoonlijke getuigenis van een overlevende, gecombineerd met de krachtsinspanning die het hem kostte om zich de gruwelen steeds weer voor ogen te halen, maakte grote indruk. Bovendien was hier een man aan het woord, wiens geloof in de humaniteit niet was geknakt. De schoonheid van de muziek bijvoorbeeld was voor hem tijdens en na de Holocaust een houvast gebleven  – en niet ontmaskerd als een leugen. Bewust koos hij voor live uitgevoerde fragmenten uit de westerse klassieke muziek als ondersteuning van zijn voordracht.

Vooral de invalshoek van Er reed een trein naar Sobibor maakte het verhaal aangrijpend. Schelvis koos voor een minutieuze beschrijving van de reis die voorafging aan het ‘verblijf’ in het kamp. Niet pas in de kampen immers begonnen de ontering en ontmenselijking van de slachtoffers: deze kwamen reeds op gang bij de administratieve en logistieke operaties vooraf. Reeds de weg naar de vernietiging was verlagend en ontluisterend, in al zijn banale details: het instappen in de trein in Westerbork; het vechten om ruimte en het zoeken van een houding om te zitten; de worsteling om elementair gemak en decorumbehoud; het gevecht met honger en slaap; de irritaties tussen de inzittenden, inclusief spanningen in huwelijken; het verlies van kleine, maar dierbare bezittingen.

Gruwelen treden ook op – zo toonde Schelvis’ verhaal – in de vorm van inbreuken op dagelijkse waarden. Deze zijn immers de wezenlijke bouwstenen van ons leven. Zelfs ogenschijnlijke bijzaken (zoals in dit geval bijvoorbeeld een verzorgd uiterlijk en privacy bij het toiletbezoek) doen er toe, één voor één. Wij bestaan uit duizend ‘kleine dingen’. Het afbreken van een mens begint dan ook niet met een mediagenieke marteldood, maar met de vele kleine stappen daaraan voorafgaand. Ontmenselijking is gecontroleerde destructie. Dit doet ons ook beseffen dat vernedering en dehumanisering dagelijks op de loer liggen – en voor kwaad willenden binnen handbereik.

Wat geldt voor het afbreken van een mens, geldt ook voor het opbouwen. Schelvis’ voordracht was ook een eerbetoon aan de muziek: de belangrijkste bijzaak van het leven. Die had hij zich nooit laten afnemen. En hij kon deze schat bewaren op een plaats, die onbereikbaar was voor de bewakers en beulen die hem bij aankomst in Sobibor beroofden van zijn bezittingen en geliefden: in zijn geheugen, zijn hart, zijn hoofd, zijn mond. Neuriënd en fluitend hield hij de verbinding met de muziek levend. Dit droeg mede bij aan zijn veerkracht – of liever: aan zijn ongebroken waardigheid. Niet alleen het afbreken, maar ook het in stand houden of weer opbouwen van de humaniteit begint dus met ogenschijnlijke bijzaken, met zaken als kunst en schoonheid. Dit moet de intuïtie zijn geweest van Churchill toen hij, op voorstellen om drastisch op kunst te bezuinigen omdat men in de oorlog wel wat anders te doen had, reageerde met de woorden: ‘Waarvoor vechten we dan in godsnaam!?’ Jules Schelvis heeft in elk geval zijn leven lang gevochten: tegen de vergetelheid en voor de menselijkheid. Dat deed hij door met ons zijn afgrondelijke ervaringen te delen. En door ons naar Bach te laten luisteren.

***

De bovenstaande column verscheen eerder op De Bezieling. Op 8 mei werkte ik elementen ervan uit in mijn preek voor de remonstrantse gemeente Eindhoven. De tekst hiervan vindt men hier: EC, preek RGE 8 mei.