De samenleving is op dit moment een trein die stilstaat in een open landschap. Iemand heeft getrokken aan de noodrem en we staan sinds geruime tijd te midden van weilanden, waar herkauwende koeien ons verbaasd aankijken. Eerst waren we verbaasd, daarna gelaten, maar geleidelijk worden we prikkelbaar. De gevoelstemperatuur loopt op. Dat de conducteurs steeds nieuwe instructies geven, de ene nog strenger dan de andere, maakt de sfeer er niet beter op.
De samenleving staat stil. Scholen, bedrijven en instellingen sluiten zoveel mogelijk de deuren. Contacten worden tot het minimale beperkt. Werk, vermaak en gezelligheid gaan met hindernissen gepaard – om van het historisch ongehoorde verbod op kerkdiensten maar te zwijgen. Ook de culturele sector wordt heftig geraakt. Zelf woon ik in een streek met een weelderig aanbod op het gebied van kunst en cultuur: musea voor hedendaagse kunst, veelal gevestigd in monumenten van industrieel erfgoed; grotere en kleinere podia, concertzalen en theaters, zowel voor de mainstream als voor zonderlinge niches; innovatieve of tradities koesterende festivals; meerdere orkesten en operahuizen. Overal hangt het bordje met ‘gesloten’ aan de voordeur.
Alles is afgelast. Gelukkig echter leven we in de tijd van de media. Acteurs en musici ‘streamen’ zichzelf dat het een lieve lust is. En als de digitale netwerken straks door hun hoeven zakken, hebben we hopelijk nog elektriciteit en kunnen we CDs, DVDs en grammofoonplaten draaien. En de dagen worden langer, zodat we in elk geval nog romans kunnen lezen en kunstboeken doorbladeren. Laten we dus maar in de huiskamer ons Beethoven- of Hölderlin-jubileum vieren. Of met huisgenoten samen musiceren of verhalen vertellen. Wie of wat belet ons dat?
Helemaal bevredigt me deze ‘oplossing’ niet. Al staan er bijvoorbeeld op mijn CDs topuitvoeringen van klassieke werken: ik kan en wil niet helemaal zonder live-uitvoeringen, ook als ze van mindere kwaliteit zijn. En hoe fraai de fotoreproducties in mijn kunstboeken en hoe scherp de beelden van de museumwebsites ook zijn: ik mis het museum. Ik mis het geroezemoes en gekuch, het respectvolle fluisteren en zwijgen, het ruisen van het toneeldoek, het schuifelen en schrijden door gangen en zalen, het horen vallen van een speld. Ik mis de ingehouden adem, het publiek dat zich als de God van de Kabbala terugtrekt in zichzelf om ruimte te maken voor het scheppingsproces dat zich voor zijn oren en ogen gaat voltrekken. Dat is allemaal toch iets anders dan het hap-slik-weg draaien van CD’s.
Maar dat laatste is natuurlijk niet het enige alternatief. Er zijn nu mensen die hun restaurantbezoek missen en daarvoor in de plaats thuis een gastronomische sfeer creëren, met alle rituelen die daarbij horen. Misschien moet ik iets vergelijkbaars doen, als ik een boek ter hand neem of een CD in de speler leg. Het zaallicht in mijn hoofd dimmen, mijn drukdoenerige denken het zwijgen opleggen, mijn adem inhouden. En pas dan op ‘play’ drukken.
Het ook is een goede oefening voor het leven. Je adem inhouden en proberen een speld te horen vallen: het helpt ons misschien, om wat minder hijgerig en paniekerig te reageren als ons dingen overkomen. En om sluipende processen, die geruisloos op microniveau beginnen maar ons op macroniveau overweldigen, eerder op te merken. Misschien niet op tijd, om ze te voorkomen, maar wel zoveel eerder als nodig is, om er goed op te reageren.
***
Deze column verscheen eerder op De Bezieling.