Reeds eerder heb ik op deze plaats mijn eigen gedachten en bedenkingen geuit met betrekking tot de ‘zwarte-piet-discussie’ (zie hier). Voordat ik mij nu weer meng in dit debat, wil ik herhalen wat ik toen ook al zei, namelijk dat ik mij niet schaar onder de in hun Oudhollandse wiek geschoten dijkbewakers, die zich tekort gedaan voelen omdat een stukje waardevol erfgoed wordt bedreigd. Ik wil de discussie ook niet afdoen als irrelevant en haar bagatelliseren door te zeggen dat het slechts gaat om een kinderfeestje – zoals de nostalgici beweren, wier heftigheid er echter eerder op duidt dat ze de zaak juist bloedserieus opvatten.
Nee, het gaat mij niet om het stukje inwisselbare folklore van de knecht van Sinterklaas, doch om de sfeer en de context van de discussie. En die vind ik belangrijk genoeg om er serieus over te discussiëren. Op die context ging ik in mijn vorige column ook in, toen ik de willekeur en subjectiviteit aan de kaak stelde waarmee groepen de criteria en grenzen definiëren die bepalen wanneer iets wel of niet discriminatie is.
Bij de sfeer en context hoort ook – en daar wil ik nu de aandacht op vestigen – de neiging van bepaalde personen en groepen, om hun situatie zodanig te ensceneren en te stileren, dat er sprake is van een tegen hen gericht complot, waarvan het fenomeen zwarte piet een onderdeel is. Terwijl deze personen en groepen anderen verwijten de discussie in kwestie te bagatelliseren, bederven zij zelf haar wel op een nog dodelijkere manier, namelijk door zich te bedienen van de conversation-stopper van de slachtoffermythe. Op een inmiddels voorspelbare en daarmee tragikomisch wordende manier, wordt namelijk al vroeg in het spel de troefkaart van racisme en kolonialisme getrokken.
Als daarbij ook nog eens een herstelbetalingslobbyiste met een onaantastbaar VN-aura in het veld wordt gevoerd, wordt het wel een heel meelijwekkend gebeuren. Slachtofferschap – waarover je historisch en sociologisch tot op zekere hoogte nog rationeel kunt discussiëren – wordt dan gereduceerd tot een banaal verdienmodel van schadeclaimparasieten. (U weet wel, dat verschijnsel dat door ons linkse weldenkers als zo Amerikaans wordt verfoeid). Erg doorzichtig allemaal.
***
Er zijn genoeg mensen die over deze problematiek veel verstandigere zaken hebben gezegd en nog zullen zeggen. Inhoudelijk voeg ik er weinig aan toe. Ik wil u wel deelgenoot maken van een introspectieve bespiegeling. Waarom – zo vraag ik me namelijk af – roepen de zwarte-piet-discussie en de context daarvan bij mij zoveel emotie op? En heeft die emotie, afgezien van het feit dat ze een drijfveer vormt om me in de discussie te mengen, ook een inhoudelijke en informatieve waarde?
Welnu: ik betrap me zelf erop, dat ik opstandig word en in verzet kom, zodra ik gedragspatronen waarneem die bij mijzelf voortdurend op de loer liggen. Als ik me bijvoorbeeld opwind over de rancune en het ressentiment van de PVV en haar achterban, dan komt dat doordat ik zelf behept ben met rancuneuze reflexen die ik heb leren te beheersen.
Hetzelfde geldt voor het slachtofferdenken, dat zo sterk verwant is aan politiek en sociaal ressentiment. (In die zin lijken de tegenpolen in de zwarte-piet-discussie overigens als twee druppels water op elkaar.) Ik herken er de ‘frames’ in die mijn visie op en houding in het leven lang hebben bepaald en in mijn onderbewuste nog rondslingeren. Mijn allergie komt voort uit de pijnlijke confrontatie met mijn spiegelbeeld.
Laat ik dit spiegelbeeld beschrijven.
Ik ben opgegroeid in een Limburgs kleinburgerlijk milieu. In dat milieu werd aan je wieg gezongen, dat je voor een dubbeltje was geboren en dat een kwartje er echt niet inzat. In datzelfde liedje werd ook de oorzaak aangegeven van dit onontkoombare noodlot. Het was ‘schuld’. Om precies te zijn: het was de schuld van anderen. Het had overigens geen zin om je te verzetten tegen datgene wat die anderen je aandeden. Het enige wat je kon doen was: binnen de door anderen ingeperkte ruimte er het beste van maken, zonder grote ambities en aspiraties te koesteren en zonder een verantwoordelijkheidszin te ontwikkelen die verder ging dan de vierkante meter van je eigen leven. De samenleving mag geen last van me hebben, maar ook geen beroep op me doen – want wat doet zij voor mij, behalve mij dwarsbomen? – zo luidde het devies.
Het heeft lang geduurd voordat ik dóórhad, dat ik me in deze zelfvictimisatie liet meenemen. Ik kwam er door schade en schande achter, dat ik mijn leven ten onrechte verbeeldde als een ‘lot’ en oorzaken om-definieerde tot ‘schuld’. Ik hoorde mezelf tot mijn beschaming en ontluistering klagen over de beperkingen die anderen mij oplegden en over de hindernissen die zij mij in de weg legden.
En tot inkeer komend leerde ik vervolgens inzien dat het menselijk bestaan weliswaar geen land van onbegrensde mogelijkheden is (ook dat is immers een mythe), maar dat je wel degelijk zelf veel in de hand hebt. Natuurlijk: de noodzakelijke en voldoende voorwaarden voor geluk en vooruitgang liggen niet voor het oprapen – en zeker niet ‘in jezelf’, zoals organisatiebedriegers ons wijs maken – maar niets doen, afwachten en naar anderen wijzen leiden ook tot niets. Dat het leven geen Luilekkerland is – en dat is zo – is niet de schuld van anderen, geen excuus voor verongelijkt achteroverleunen, maar een opdracht aan jouzelf.
***
Kortom: toen ik ontdekte dat ik het geschetste patroon maar al te gretig had geïnterioriseerd – ik benadruk mijn eigen aandeel maar, voordat u gaat denken dat hier sprake is van een paradoxale, rancuneuze afrekening met mijn milieu – en ik dientengevolge mijn eigen verantwoordelijkheid ging nemen, kwam er in mijn leven weer meer beweging, kleur en muziek.
Het hiermee geschetste psychologische zelfportret is wellicht een verklaring voor mijn aversie tegen het slachtofferdenken van anderen, zoals het nu ook weer de ‘zwarte-piet-discussie’ verziekt. Hopelijk is het echter meer dan een psychologische verklaring. Hopelijk laat het ook zien, dat je met slachtofferdenken anderen en jezelf te kort doet en dat je daarmee de kansen van het leven – die helaas altijd en voor iedereen beperkt in omvang en aantal zullen zijn, zonder dat deze schaarste iemands schuld is – links laat liggen.
EC
Postscriptum (terzijde): Overigens betekende de hierboven aan de kaak gestelde Limburgse mindset niet, dat je lui mocht zijn. Integendeel. Het was eerder een kwestie van je plicht doen, je eigen boontjes doppen en je eigen tuintje goed bijhouden. Het meest treffende beeld van dit gedragspatroon is de eenzame Vastenavondvierder, de solistische meeloper in de carnavalsoptocht, de ‘Einzelgänger’. Deze is een typisch Limburgs fenomeen. Hij sluit zich niet aan bij een groep, bouwt niet mee aan een praalwagen, maar verschijnt incognito uit het niets, loopt een eindje mee met de stoet en verdwijnt daarna weer in het niets.