Een beetje ongemakkelijk voel ik me wel bij de manier waarop mede-tegenstanders van rechts-populisme reageren op de terreurdaad in Charlottesville (USA). Door hun snelheid, felheid en inhoud hebben de commentaren in de social media soms een licht triomfantelijke ondertoon: “We hebben het nog zo gezegd!” “Zie je wel: nu toont rechts zijn ware gezicht!” “Rechts rol nu op het hellend vlak eindelijk in de richting van het nazi-putje.” Alsof men toch een beetje hunkerde naar deze bevestiging van eigen gelijk. Alsof men een zekere voldoening voelt over de vaststelling, dat men nu eindelijk Trump en zijn Nederlandse klonen Wilders en Baudet schaakmat kan zetten en dat men hen kan dwingen kleur te bekennen.
Hoe oprecht en zuiver is deze reflex? Echte verontwaardiging en ontzetting uiten zich toch juist in aanvankelijk ongeloof en in het ‘niet willen dat het waar is’? Dus in een tegengestelde reflex? Hoe dan ook: dit soort reacties maken het voor mij moeilijk om mij in de gesprekken te mengen – en ik doe dat dan ook maar mondjesmaat. Het is niet eenvoudig om de kritiek op het rechts-populisme met de nodige scherpstelling onder woorden te brengen zonder in de hoek van de genoemde handenwrijvers te worden gedreven. En het is onder andere door hun soort retoriek geen wonder dat degenen die het opnemen voor populisten – als de vermeende vertolkers van het gevoel en gedenk van de gewone mensen – de kritiek erop kunnen framen als minachting, haat en demonisering.
Wat het mij ook niet makkelijk maakt, is het feit dat de kritiek op ‘rechts’ inmiddels grotendeels is bezet door groepen die spiegelbeeldige posities innemen en zelf geen haar beter zijn. Een doordachte kritische en bezorgde stem gaat verloren in het kakofone koor van de rancuneuze en zich in vermeend slachtofferschap wentelende antizwartepietisten – vergelijkbaar met de manier waarop, in een ander verband, zorgvuldig gekozen woorden en gedachten worden overschreeuwd door de zelfbenoemde antikapitalisten, van wie een aantal onlangs alle gemeenschaps- en privé-eigendommen in Hamburg kort en klein sloeg. Deze extremen ‘van de andere kant’ maken het gotspe mogelijk, dat ook oprechte critici worden bestempeld als ‘even erg’ als degenen die zij bekritiseren.
Blijkbaar roepen groepen met extreme posities hun tegenpolen op, die hun natuurlijke vijanden lijken te zijn. Door deze opstelling over en weer en door de daardoor ontstane beeldvorming lijken we bijna te worden gedwongen tot een binaire keuze – een patroon waarvan historisch gezien de polarisatie tussen fascisme en communisme in de jaren 30 en 40 een verontrustend voorbeeld vormt. En voor je het weet raak je verzeild in een onbedoeld bondgenootschap: als je tegen Wilders bent, ben je ineens voor (of sta je op zijn minst aan de kant van) mensen als Abou Jahjah (de Libanese Baudet), Hamas of DENK (de Turkse PVV). Als je het rechts-populisme verwerpt, moet je van de weeromstuit meegaan met het lange-tenen-taboe op cultuur- en religiekritiek. Als je vraagtekens plaatst bij het kapitalisme, ben je meteen anarchist. Etc. En dat terwijl je juist het onderliggende denkpatroon van beide kampen aan de kaak wilt stellen: een denkpatroon dat wordt gekenmerkt door rancuneuze identiteitspolitiek, door goedkope framing en door de zelfimmunisering tegen kritiek door slachtofferschap.
Ja, ik ben tegen Wilders, Baudet, Trump etc. Maar dat betekent niet dat ik voor hun antipoden ben. Ik ben zo hautain om te menen, dat ik niet tegenover hen sta op een bepaalde horizontale as of binnen een of ander spectrum, maar boven hen. Dat ik niet iets anders vind, doch dat ik (samen met velen) anders denk, ja: beter en zindelijker nadenk. En diezelfde positie neem ik ook aan tegenover hun ‘natuurlijke vijanden’. Daarmee maak ik me natuurlijk kwetsbaar voor het frame dat ik aanschurk tegen de ‘elite’ of te afstandelijk en ‘genuanceerd’ ben – maar dat zij dan zo. Liever elitair en genuanceerd, dan gemakzuchtig.