Tag Archives: empathie

Hebben we genoeg aan empathie?

Op 6 april verscheen in De Groene Amsterdammer een essay van Joost de Vries waarin deze vraagtekens plaatst bij de vanzelfsprekendheid waarmee empathie als een middel tegen alle kwalen wordt voorgesteld. Empathie heeft grenzen en heeft zelfs iets ambivalents. Kort daarvoor schreef ik voor De Bezieling het onderstaande relativerende stuk over een vergelijkbaar onderwerp. EC

Wat gaat er verloren als we de religie of het geloof verliezen? Een gelovige hoeft niet lang na te denken over het antwoord. “Het geloof verloren. Rampspoed geboren.” Maar ook voor ongelovigen staat veel op het spel. Je hoeft geen aanhanger van een religie te zijn om te erkennen dat de religie de mensheid en de civilisatie heeft verrijkt. Ze leverde grote denkers en kunstenaars op. En wat het belangrijkste is: ze hield altijd de ethiek in de lucht. Niet dat gelovige of religieuze mensen betere mensen zijn: ze hebben wel sneller een knagend geweten. Religie houdt het besef levend dat we deel zijn van een groter geheel en verbindt ons met andere mensen, andere levende wezens en met de generaties voor ons en na ons.

Vanuit het oogpunt van de menselijkheid en de beschaving lijkt het geloof dus een onmisbare schat. Daarom breken zelfs fijnbesnaarde agnosten en atheïsten een lans voor de religie als hoedster van ons erfgoed en met name van de ethiek. Niettemin zijn er ook altijd opinieleiders geweest die, met het oog op de niet te stuiten secularisatie, het zekere voor het onzekere namen. Ze gingen op zoek naar opvolgers of plaatsbekleders voor de religie als hoedster en kweekster van het geweten. Was er een ethiek mogelijk zonder religie, een moraal die bestand was tegen de secularisatie? Talrijke kandidaten hebben zich inmiddels met minder of meer succes gekwalificeerd als garant voor de ethiek: het zuivere denken, de evolutie, de geest van de geschiedenis, het instinct van de revolutionaire massa, het welbegrepen eigenbelang enz.

Met name sinds de romantiek wordt echter steevast de kunst – en daarbinnen met name de literatuur – naar voren geschoven als de kweekplaats van het menselijk geweten. De literatuur wakkert immers de verbeeldingskracht aan, die op haar beurt de motor is van het goede handelen. Door de verbeelding verplaatst de mens zich in de ander en vereenzelvigt hij of zij zich met die ander – en dat leidt onweerstaanbaar tot compassie en liefde.

“Het grote geheim van de moraal is liefde, ofwel het verlaten van onszelf en ons vereenzelvigen met datgene wat niet van ons is. Het grote instrument van het goede is de verbeelding en de poëzie dient ons dit middel toe,” (aldus P.B. Shelley in 1821).

De literatuur is dus, minstens in potentie, de nieuwe transcendentie, de waardige opvolger van de religie als geestverruimend middel, als datgene wat ons bevrijdt uit de beknellende band met ons zelf. Ze wekt en onderhoudt ons inlevingsvermogen en onze empathie, door ons in close-up en slow-motion een inkijk te geven in de belevingswereld van de personages. Voor die fictie hoeven we overigens niet meer alleen te rade te gaan bij de grote literatuur. Er is inmiddels een ruim en laagdrempelig aanbod aan fictie, van de vuistdikke roman en de art-house-film tot de soapserie, de musical en de Hollywood-kaskrakers. Al deze genres hebben gemeen dat ze authentieke gevoelens van compassie kunnen aanwakkeren en vormen.

Natuurlijk loopt de compassie altijd het risico dat ze ontaardt in sentimentaliteit, een emotioneel geraakt worden dat aan de oppervlakte blijft en niet tot commitment leidt. Het is verleidelijk om te denken dat deze sentimentaliteit alleen voorkomt bij de meer commerciële vormen van fictie. We weten echter inmiddels dat het risico van oppervlakkigheid bestaat bij de lezers en kijkers van alle graden en niveaus, van alle rangen en standen. De lezers van Tolstoi en Mann zijn niet per definitie serieuzere mensen in moreel opzicht. De kijkers naar Goede Tijden hebben niet per se een oppervlakkig geweten.

En dit alles doet toch weer de vraag rijzen: Heeft de ethiek dan echt wel genoeg aan de literaire verbeelding? Is er echt niet nog iets anders nodig, dat de vrijblijvendheid van de fictie overstijgt?

De pedagogie van het selectieve mededogen

Het slechte nieuws van de laatste weken is nog zwarter en bitterder gemaakt door het gekissebis tussen nieuwsvolgers, collectief rouwenden en zich-solidiair-verklaarders in de social media. In de gesprekken over de ramp met MH17 is er bijvoorbeeld altijd wel iemand die wijst op de nog-erger-heid van andere zaken. Koplopers in de ergheidswedloop zijn ten eerste de wandaden van de in Syrië en Irak oprukkende ISIS en ten tweede het volstrekt uit de hand gelopen conflict tussen Israel en Hamas. Deze laatste twee zaken strijden ook onderling om de koppositie. Er kan er maar één de slechtste zijn, toch?

Ik sta niet stil bij de apert cynische getalsmatige vergelijkingen (‘meer moslims gedood door moslims dan door de IDF’ of ‘meer doden in Syrië dan bij vlucht MH17’) of de wansmakelijke historische jij-bakken (‘De Joden moesten toch beter weten!’). Het heeft ook weinig zin om het verwijt van ‘selectieve verontwaardiging’ te ontkrachten. Het hanteren van een dubbele standaard is ongeoorloofd: dat staat als een paal boven water. Hooguit is het dubieus om de gesprekspartner te diskwalificeren op grond van dit louter formele verwijt. Iemand die Israël strenger de maat neemt dan Hamas (of andersom) is misschien minder serieus te nemen: inhoudelijk kan hij of zij wel gelijk hebben wat betreft het aan de kaak gestelde gedrag op zichzelf.

Ongenoegen

Achter of onder deze onverkwikkelijke discussies lijkt er echter iets anders schuil te gaan. En dat intrigeert me. Ik doel op het ongenoegen, ja: de schaamte over het feit dat wij mensen ons soms meer bij de ene medemens of groep betrokken voelen dan bij de andere. Er is sprake van favorisering of prioritering in onze sympathie, empathie en solidariteit. Dit lijkt niet bij ons zelfbeeld te passen. Sommigen generen zich bijvoorbeeld onuitgesproken voor het uitbundige rouwmisbaar aan de A2 op 23 juli en daarna. Dit lijkt immers in geen verhouding te staan tot het gegeven dat elders in de wereld (Syrië, Gaza, Libië) elke seconde weer nieuwe doden vallen terwijl we daar veel zakelijker over spreken.

Dat we onze sympathie ongelijk en ook wat grillig verdelen, valt niet te ontkennen. Ik denk bijvoorbeeld niet dat ik de enige was die de afgelopen twee weken bij wijlen meer aandacht besteedde aan de tweehonderd Nederlanders in het neergehaalde passagiersvliegtuig, dan aan de overige inzittenden en aan de slachtoffers van (andere) conflicten. Een andere uitingsvorm van de ongelijke verdeling van sympathie is het feit, dat we bij gewapende conflicten veelal meer geraakt zijn door het droeve lot van ‘onschuldige burgers’ dan door dat van strijders, meer door dat van kinderen dan door dat van volwassen mannen. In de berichtgeving worden deze categorieën dan ook vaak met nadruk genoemd. Blijkbaar doen we dit om iets kracht bij te zetten.

Perspectivisme

Is het echter werkelijk niet in de haak, dat we empathie en solidariteit zo ongelijk en schijnbaar willekeurig verdelen?

Op het eerste oog is dat het geval. Menselijkheid en medemenselijkheid zijn iets universeels. We vinden terecht dat we met iedere soortgenoot – ondanks de geografische, culturele of religieuze afstand en ongeacht de gradaties in aandoenlijkheid – op dezelfde manier moeten meeleven en dat we ons in dezelfde mate voor haar of hem moeten inzetten.

In tweede instantie lijkt er echter een algemeen menselijke behoefte te bestaan, om empathie en solidariteit van prioriteiten te voorzien. Universele menselijkheid als zodanig loopt namelijk het risico om abstract en vruchteloos te worden, als ze niet wordt gerepresenteerd – ‘bemiddeld’, om het wat wijsgerig uit te drukken – door een particuliere gestalte ervan. We zijn immers ook perspectivische wezens. Wat dichtbij staat dringt zich meer op.

Empathie en solidariteit, meeleven en inzet worden bovendien geactiveerd door identificatie met de ander en door emoties die daarmee gepaard gaan. Compassie en betrokkenheid worden allereerst gewekt door het herkenbare en het invoelbaar schrijnende. Dat vereist nabijheid.

Kortom: We zijn geen slechtere mensen omdat we ons allereerst laten raken door en in actie komen voor de nabije – of voor die vreemdeling in wiens leven en lot wij ons speciaal verdiept hebben. Het herkenbare en nabije is daarbij wel altijd de poortwachter van het vreemde en verre – en diens plaatsbekleder.

Wereldverbeteraars maken zonder enige gêne gebruik van dit gegeven. Ze wekken inlevingsvermogen, betrokkenheid en actie op door middel van aansprekend beeldmateriaal en plastische verhalen over het lot en de strijd van berooide medemensen. Op die manier laten ze ons zien en voelen dat ook die verre vreemdeling of vreemde verreling iemand is van onze soort. En zo zijn er ontelbare organisaties ontstaan met het exclusieve doel, om één bepaalde exotische of onzichtbare bevolkingsgroep dichtbij te brengen.

Over dergelijke exclusieve solidariteitsacties breken we niet de staf vanwege hun eenzijdigheid. Zolang de focus op één groep (Palestijnen in Gaza, Christenen in Irak, kastenlozen in India, vrouwen in de Islam) ons indirect sensibiliseert voor het lot van al onze medemensen en niet ontaardt in leedchauvinisme, vinden we hem blijkbaar legitiem.

Pedagogie en waakzaamheid

Het is dus zonder meer geoorloofd om ons bij onze meelevendheid en solidariteit te laten leiden door herkenning en aangedaanheid – mits dit maar een stap is op een weg naar universaliteit. Het particuliere dat identificatie mogelijk maakt en onze emoties opwekt, dient steeds weer het universele te vertegenwoordigen. Datgene wat zich opdringt op de voorgrond van ons perspectief, mag niet het zicht ontnemen op datgene wat zich in de verte voor ons oog ontvouwt. Het moet juist onze blik voor dat laatste scherpen.

In die zin hebben door voorkeur geleide sympathie en de daaruit voortvloeiende actie een pedagogische functie. Om het concreet te maken: de Nederlandse kleuter wiens lichaam is uiteengespat op Oekraïense bodem verwijst – als het goed is – ook naar de kapot gebombardeerde kinderen van Gaza en wekt onze betrokkenheid daarbij.

Het concrete slachtoffer van vandaag verwijst bovendien ook naar de mogelijke slachtoffers van morgen. De pedagogie van de compassie is toekomstgericht. Ze maakt ons waakzaam. De uiteen gereten Palestijnse kinderen verwijzen – om ook hier concreet te blijven – tevens naar de Joodse kinderen die morgen in Parijs, Brussel of Amsterdam stikken in de rook, als er een molotovcocktail door de ruit is gegooid van het huis waarin zij zich nu nog (een beetje) veilig voelen.