Soms benijd ik al die mensen die rotsvast ergens in geloven: in de schepping, bijvoorbeeld, of homeopathie of wielrennen. Bij elke afslag van het leven weten ze of ze links- of rechtsaf moeten. Ze zijn vaak ook best aardig en gemoedelijk. Ze kunnen immers altijd terugvallen op een soort bankgarantie. Die geruststelling stelt hen in staat tot uiterlijke onbevangenheid en irenische omgangsvormen. Wie doet hun wat?
Ja. Ik benijd hen wel eens. Dankzij hun anker dobberen de gelovers ontspannen rond op de strakke waterspiegel van hun leven. Ze zitten er maar warmpjes bij, terwijl ik in mijn sceptische adamskostuum in de kou sta.
Hun onbevangenheid heeft echter grenzen. Je mag elke steen in hun bouwwerk ter discussie stellen – zolang het maar niet die ene onderste steen is, waarop de hele constructie rust. Dan verstrakken ze en worden ze militant. Het ankerpunt blijkt een erg teer punt te zijn. Het rustanker is veelal feitelijk een krampachtig om denkbeeldige zekerheden geklauwde vuist.
***
Mensen willen ergens in geloven, denk ik wel eens. Gewoon omdat de rusteloosheid van de eeuwige twijfel vermoeiend is en omdat we ergens een haven willen projecteren voor ons eeuwige gedool. Liever geloven we wat-dan-ook, dan helemaal niets. Die reflex was ook merkbaar in het vorige week hier besproken artikel van de Trouw-hoofdredacteur over het duurzaamheidsgeloof. Er bestaat kennelijk zo iets als ‘wishful believing’. Dit is vooral sterk waarneembaar bij al die afvallige of dissidente christenen die zich na hun ‘ontworsteling’ en ‘ontworteling’ wanhopig storten in de vaderarmen van de esoterie.
Zo vaart de Fliegende Holländer eeuwig over de zeeën: de ene bedrieglijke haven verlatend voor de andere. Geen benijdenswaardig lot. Twijfelen is misschien zo gek nog niet.
***
Scepsis kan echter ook gemakzucht zijn. Vaak valt me op dat zelfverzekerde gelovigen zo goed hun huiswerk maken en zich op discussies voorbereiden. Menige scepticus beperkt zich dan tot schouderophalend gemurmel.
En als twijfelen tot kunst wordt verheven, kan het makkelijk op zijn beurt tot een denkbeeldig anker worden. Scepsis is dan niet meer dan een stoere levensfilosofie, bedoeld om houvast en troost te bieden en de show te stelen met zichzelf overschreeuwende dapperheid. Haar zekerheid wordt weliswaar niet gedekt door ‘kennis’, maar wel door een in de smaak vallende, heroïsche pose.
Terecht komt de moedwillige twijfelkunstenaar over als een snob. Evenals de gelover doet hij zich sterker voor dan hij is, maar hij voelt zich ook nog eens verheven boven de kudde. Een meelijwekkende vorm van hoogmoed drijft hem: hij is een eenzaam, blasé geworden schaap – maar nog steeds een schaap.
***
Graag laat ik dus naar mezelf kijken als scepticus. De tegen zichzelf gekeerde scepsis blijft echter altijd scepsis. Ze heft zichzelf niet op en wijst niet de weg terug naar de good old religion. Min maal min wordt – in dit geval – geen plus. Wat de aan zichzelf twijfelende twijfel wel oplevert, is een bredere horizon.
Met enige goede wil ontwikkelt ze zich zelfs tot een ‘omgekeerde scepsis’, een scepsis die open staat voor verrassingen en die onmogelijkheden voor mogelijk houdt – om een formulering van Thomas Mann te parafraseren. Deze ‘positieve twijfel’ maakt het leven tot een ontdekkingstocht en de drager ervan tot een aangenaam mens. Ze reduceert het leven niet, maar voegt er veel aan toe.
***
Daarmee is de scepsis natuurlijk nog niet gelegitimeerd. Waarschijnlijk zal een radicale en consequente scepticus echter ook niet vragen naar zo’n legitimatie. Misschien is er wel zoiets als een morele legitimatie. Scepsis is een houding van eerlijkheid en eerbied, van dappere bescheidenheid – een deugd dus. De scepticus wordt geboren als een mens erkent dat hij slechts een kikkerperspectief op de werkelijkheid heeft, als hij inziet dat de werkelijkheid groter en anders is, dat zij per definitie boven hem uitgaat.
Ook en juist voor de ‘gelovige’ in strikte zin geldt dit. Als tot je doordringt wat er schuil gaat achter dat schamele, beschaamd uigesproken woordje ‘god’, ga je beseffen dat er gewoon niks over te zeggen valt. Wie zichzelf als gelovige serieus neemt, wordt agnost. Dat is eerlijk tegenover jezelf en tegenover Diegene in wie je pretendeert te geloven. Twijfel is een bestaanswijze van het geloof – en misschien ook wel de enig legitieme. Enfin, daarover zijn boeken vol geschreven. Door mystici bijvoorbeeld. Ik bedoel dan wel de echte mystici, niet de Zoete-Koek-Goeroes van de esoterie met hun dogmatische jip-en-janneke-catechismus.
***
De rust van zekerheid roest. De twijfel houdt ons gaande – tenzij ze voortkomt uit gemakzucht of snobisme. Ze maakt het leven tot een ontdekkingstocht. Voor de gelovige is zij bovendien de bestaanswijze die ons in beweging houdt in de richting van Diegene in Wie we zo graag zouden willen geloven. De eeuwige reis is het onderpand van de bestemming. Daarom ben ik niet jaloers op al diegenen die rondjes varen rond hun ankerpunt en die daarom nooit volle zee kunnen kiezen.
Keller zei het mooi, toen hij over hen sprak: „Der Zweifel fehlt, der alte Wanderstab.“