Nu ga ik al zo’n kleine dertig jaar mee in het raadselachtige gilde der theologen, maar één ding begrijp ik nog steeds niet. Dat is de steeds weer de kop opstekende suggestie, dat ‘de wereld’, ‘de cultuur’ of ‘de samenleving’ enerzijds en ‘het christendom’ anderzijds buiten en tegenover elkaar staan. Deze opvatting lijkt tenminste te zijn geïmpliceerd in de telkens weer herhaalde – en steeds paniekeriger klinkende – vraag, hoe geloof en wereld op een vruchtbare manier met elkaar in verband kunnen worden gebracht.
Verhouden geloof en wereld zich echt tot elkaar als twee oevers van een diepe kolkende rivier? Het christendom heeft toch gedurende een slordige tweeduizend jaar de gelegenheid gehad en benut, om tenminste Europa en de door Europa onder de voet gelopen werelddelen te bevruchten? De christenen die er over treuren dat ‘de wereld’ uit hun handen glipt of van hen afdrijft, zijn ofwel onverzadigbaar ofwel verdacht bescheiden over de behaalde resultaten.
De invloed van het christendom op de cultuur is echter onmiskenbaar. Het christelijk geloof is er als gist in opgegaan. Het is ermee verweven en vermengd, zodat je de twee niet meer kunt onderscheiden – ook theoretisch niet en ook niet met de meest verfijnde chirurgische precisie. Onze cultuur zou een heel andere cultuur zijn geworden zonder het christendom. Volgens geleerden is zelfs datgene wat zich tegen het christendom keert – de emancipatie en het autonoom worden van mens en wereld – terug te voeren op het christelijke geloof zelf. – Uiteraard geldt van dit alles ook het omgekeerde: ‘wij’ christenen zijn meer door de ‘wereld’ beïnvloed dan we denken. Ook deze verwevenheid is inmiddels onontwarbaar.
Kortom: het DNA van het christendom is al lang en breed vermengd met het DNA van de ‘wereld’. De wereld: dat zijn wij – zo hoort een rechtgeaard christen te zeggen. Dus, lieve medegelovigen: niet zo mopperen of niet zo onnodig bescheiden (al naar gelang).
***
Helemaal eerlijk is het bovenstaande misschien niet. Waarschijnlijk werd en wordt uiteindelijk iets anders bedoeld door degenen die al generaties lang bruggen proberen te bouwen tussen geloof en cultuur.
Zij bedoelen waarschijnlijk dat het christendom een schat bewaart, een canon koestert of een gouden standaard hanteert, waarmee het zelf niet samenvalt. Die maatstaf (gelegen in de Bijbelse boodschap) past het christendom kritisch toe, op de wereld zowel als op zichzelf. De kloof is er geen tussen het christendom enerzijds en de wereld anderzijds, maar tussen die maatstaf aan de ene kant en de wereld en het christendom in hun hypostatische eenheid aan de andere kant.
Als het echter zo ligt, is het dan niet betreurenswaardig dat de maatstaf al lang niet meer zo compromisloos en onverzoenlijk wordt gehanteerd als eertijds, toen de Romeinse keizers sidderden voor de ondermijnende kracht van het christendom? Uiteraard zijn er – tot in het recente verleden – christenen geweest die tirannen hebben getrotseerd – maar dat bleef vaak een randverschijnsel. En natuurlijk worden ook op dit moment op bepaalde duistere plekken in de wereld gelovigen omwille van hun geloof onderdrukt. Veelal gaat het daarbij echter eerder om verachting dan om vrees. Deze christenen worden gemarginaliseerd vanwege hun anders-zijn – en niet geducht vanwege hun beschamende gelijk.
De geloofsbelijdenis als zodanig is al lang niet meer herkenbaar als politiek gevaarlijk, licht ontvlambaar materiaal. De persoonlijke god van de rechtzinnigen heeft een grote aaibaarheidsfactor gekregen. Hij is een beetje gaan lijken op de aardige broer van Mart Smeets. En in de meer vrijzinnige stromingen moeten we het steeds vaker doen met tandeloze esoterische kwezelarij, met de Bijbel als een soort vegetarisch kookboek voor de ziel. Geloven is een risicoloos spel geworden.
***
Misschien is het echter hachelijke romantiek om terug te verlangen naar de tijd der martelaren. Onverzoenlijkheid, compromisloosheid en radicaliteit zijn ook de keerzijdes van onverdraagzaamheid, lichtontvlambaarheid en arrogantie. Ik weet niet of we in onze tijd zitten te wachten op pathetische lieden als Paulus met hun zelfbeklag en korte lontjes.
Het voortdurende morele appel van de huidige paus, dat hier en daar wordt verwelkomd als een teken van radicalisering, zie ik in dit verband overigens eerder als een verfrissende voorjaarsschoonmaak, dan als het opgraven van explosief materiaal. Daarvoor is de man te realistisch en te reëel. Het is ook geen valse bescheidenheid als hij zich verzet tegen de heldencultus rond zijn persoon.
Wellicht is het al met al niet zo slecht, dat het zout der aarde – als het christendom dat ooit was – restloos is opgelost in onze cultuur. Wat de geschiedenis met elkaar heeft verbonden, kan geen mens meer scheiden – en dat is misschien maar goed ook. De normaliteit van het christendom is een geschenk uit de hemel.