Tag Archives: paus

De normaliteit van het christendom is een geschenk uit de hemel.

Nu ga ik al zo’n kleine dertig jaar mee in het raadselachtige gilde der theologen, maar één ding begrijp ik nog steeds niet. Dat is de steeds weer de kop opstekende suggestie, dat ‘de wereld’, ‘de cultuur’ of ‘de samenleving’ enerzijds en ‘het christendom’ anderzijds buiten en tegenover elkaar staan. Deze opvatting lijkt tenminste te zijn geïmpliceerd in de telkens weer herhaalde – en steeds paniekeriger klinkende – vraag, hoe geloof en wereld op een vruchtbare manier met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

Verhouden geloof en wereld zich echt tot elkaar als twee oevers van een diepe kolkende rivier? Het christendom heeft toch gedurende een slordige tweeduizend jaar de gelegenheid gehad en benut, om tenminste Europa en de door Europa onder de voet gelopen werelddelen te bevruchten? De christenen die er over treuren dat ‘de wereld’ uit hun handen glipt of van hen afdrijft, zijn ofwel onverzadigbaar ofwel verdacht bescheiden over de behaalde resultaten.

De invloed van het christendom op de cultuur is echter onmiskenbaar. Het christelijk geloof is er als gist in opgegaan. Het is ermee verweven en vermengd, zodat je de twee niet meer kunt onderscheiden – ook theoretisch niet en ook niet met de meest verfijnde chirurgische precisie. Onze cultuur zou een heel andere cultuur zijn geworden zonder het christendom. Volgens geleerden is zelfs datgene wat zich tegen het christendom keert – de emancipatie en het autonoom worden van mens en wereld – terug te voeren op het christelijke geloof zelf. – Uiteraard geldt van dit alles ook het omgekeerde: ‘wij’ christenen zijn meer door de ‘wereld’ beïnvloed dan we denken. Ook deze verwevenheid is inmiddels onontwarbaar.

Kortom: het DNA van het christendom is al lang en breed vermengd met het DNA van de ‘wereld’. De wereld: dat zijn wij – zo hoort een rechtgeaard christen te zeggen. Dus, lieve medegelovigen: niet zo mopperen of niet zo onnodig bescheiden (al naar gelang).

***

Helemaal eerlijk is het bovenstaande misschien niet. Waarschijnlijk werd en wordt uiteindelijk iets anders bedoeld door degenen die al generaties lang bruggen proberen te bouwen tussen geloof en cultuur.

Zij bedoelen waarschijnlijk dat het christendom een schat bewaart, een canon koestert of een gouden standaard hanteert, waarmee het zelf niet samenvalt. Die maatstaf (gelegen in de Bijbelse boodschap) past het christendom kritisch toe, op de wereld zowel als op zichzelf. De kloof is er geen tussen het christendom enerzijds en de wereld anderzijds, maar tussen die maatstaf aan de ene kant en de wereld en het christendom in hun hypostatische eenheid aan de andere kant.

Als het echter zo ligt, is het dan niet betreurenswaardig dat de maatstaf al lang niet meer zo compromisloos en onverzoenlijk wordt gehanteerd als eertijds, toen de Romeinse keizers sidderden voor de ondermijnende kracht van het christendom? Uiteraard zijn er  – tot in het recente verleden – christenen geweest die tirannen hebben getrotseerd – maar dat bleef vaak een randverschijnsel. En natuurlijk worden ook op dit moment op bepaalde duistere plekken in de wereld gelovigen omwille van hun geloof onderdrukt. Veelal gaat het daarbij echter eerder om verachting dan om vrees. Deze christenen worden gemarginaliseerd vanwege hun anders-zijn – en niet geducht vanwege hun beschamende gelijk.

De geloofsbelijdenis als zodanig is al lang niet meer herkenbaar als politiek gevaarlijk, licht ontvlambaar materiaal. De persoonlijke god van de rechtzinnigen heeft een grote aaibaarheidsfactor gekregen. Hij is een beetje gaan lijken op de aardige broer van Mart Smeets. En in de meer vrijzinnige stromingen moeten we het steeds vaker doen met tandeloze esoterische kwezelarij, met de Bijbel als een soort vegetarisch kookboek voor de ziel. Geloven is een risicoloos spel geworden.

***

Misschien is het echter hachelijke romantiek om terug te verlangen naar de tijd der martelaren. Onverzoenlijkheid, compromisloosheid en radicaliteit zijn ook de keerzijdes van onverdraagzaamheid, lichtontvlambaarheid en arrogantie. Ik weet niet of we in onze tijd zitten te wachten op pathetische lieden als Paulus met hun zelfbeklag en korte lontjes.

Het voortdurende morele appel van de huidige paus, dat hier en daar wordt verwelkomd als een teken van radicalisering, zie ik in dit verband overigens eerder als een verfrissende voorjaarsschoonmaak, dan als het opgraven van explosief materiaal. Daarvoor is de man te realistisch en te reëel. Het is ook geen valse bescheidenheid als hij zich verzet tegen de heldencultus rond zijn persoon.

Wellicht is het al met al niet zo slecht, dat het zout der aarde – als het christendom dat ooit was – restloos is opgelost in onze cultuur. Wat de geschiedenis met elkaar heeft verbonden, kan geen mens meer scheiden – en dat is misschien maar goed ook. De normaliteit van het christendom is een geschenk uit de hemel.

Een brief aan paus Franciscus van een onverbeterlijke katholiek

Goede paus Franciscus,

Met enige schroom schrijf ik u deze brief. Die schroom vloeit niet zozeer voort uit het ontzag dat ik heb voor uw persoon en uw functie. U bent immers een toegankelijk mens en u bent er in korte tijd in geslaagd om uw ambt tot aanraakbare proporties terug te brengen. Modieus uitgedrukt: u bent een knuffelbare paus.

Waarom dan wel die schroom? Welnu: ik aarzel om u lastig te vallen met een onderwerp dat niet de grootste prioriteit en urgentie lijkt te hebben, afgezet tegen andere bestuurlijke problemen in de kerk en tegen de dringende mondiale vraagstukken, waarvoor ook u zoveel oog heeft. Met andere woorden: ik vraag me af of ik u niet benader met een luxeprobleem. Bovendien: ik wil de pret niet bederven van al diegenen die zich terecht bemoedigd voelen door uw bezielende optreden.

Ik trek de stoute schoenen toch maar aan. Want er ligt mij – en ongetwijfeld veel andere rooms-katholieken – erg veel op het hart. Juist uw benaderbaarheid wekt de hoop, dat ik hieraan eindelijk lucht kan geven. Aangezien u wordt geprezen om uw grote bestuurlijke inzicht en uw gezonde leiderschapsinstinct, meen ik overigens dat u aan een half woord genoeg zult hebben. Ik houd het daarom ook maar kort.

Goede paus Franciscus, veel mensen in de kerk hebben blauwe plekken op hun ziel. Over die kwetsuren is al sinds een halve eeuw veel gesproken. Sommigen menen dat dit gesprek zijn tijd heeft gehad, dat het onderwerp ervan alleen nog maar af en toe wordt opgerakeld door verbitterde zielen en dat het een ‘westers’ onderwerp is. Mijns inziens is de ernst van dit onderwerp echter alleen maar toegenomen – en raakt het de wereldkerk.

Mensen die zichzelf mondig en gekwalificeerd genoeg achten, om hun geloofsleven naar eigen inzicht vorm te geven, voelen zich miskend en gekleineerd door de bevoogdende en bemoeizuchtige, grillige en kille bestuursstijl van uw voorgangers , de door hen benoemde bisschoppen en een groot deel van de clerus. Uitgerekend diegenen die zich met hart en ziel, met hoofd en handen inzetten voor de kerk – als vrijwilliger of beroepskracht – stoten vaak op pijnlijke manier hun neus en worden bij herhaling geschoffeerd of geïntimideerd.

Dat gebeurt op locaal niveau, in de Nederlandse parochies bijvoorbeeld, waar het sociale en kerkelijke weefsel van de vrijwilligersorganisatie niet zelden aan flarden wordt gerukt door onwetende nieuwbakken priesters of door een ondoordacht fusiebeleid. Er zijn echter ook kwesties die dat locale niveau overstijgen. Zo is het nauwelijks nog uit te leggen dat theologen, opinieleiders en andere denkers voortdurend moeten vrezen voor verklikkerij, censuur en regelrechte bestraffing (tot en met broodroof) en daardoor overgaan tot zelfcensuur, vertrek uit de kerk of ‘innere Emigration’. Ook is niet meer inzichtelijk te maken dat er onversneden geslachtsdiscriminatie plaatsheeft in het personele beleid van de kerk en dat niet relevante criteria ertoe leiden dat competente mensen een functie mislopen of verliezen.

Dit alles leidt tot grote persoonlijke drama’s. Hiermee gaat bovendien een institutioneel probleem gepaard. De rooms-katholieke kerk – die in bepaalde (niet alle!) maatschappelijke discussies nog aanzien heeft vanwege haar morele standpunten en vanwege de moed waarmee deze worden verkondigd – wordt in de samenleving nauwelijks nog serieus genomen vanwege haar achterhaalde interne structuren. Menige katholiek voelt zich een risee.

Goede paus, u heeft de dranghekken verwijderd. Maak nu alstublieft ook het keurslijf los waarin wij katholieken ons bevinden. De kerk zal weer meer serieus worden genomen, als zij volwassen mensen meer serieus neemt.

In dat verband wil ik nog een – door menigeen als achterhaald beschouwd – vraagstuk onder uw aandacht brengen. Waarom is het ondenkbaar dat de katholieke kerk, als één van de grootste en als één van de meest fijnmazig gestructureerde organisaties ter wereld, in haar eigen midden een vorm van transparante democratie invoert?

Ik ken uiteraard het argument van de tegenstanders. De kerk – zo luidt dit – is een instituut met een bovennatuurlijke oorsprong. Daarbij past het niet om beleid te bepalen en bestuursposten te verdelen door het ‘tellen van neuzen’ (sic!). De Heilige Geest bedient zich niet van dergelijke ‘wereldse’ procedures. U zelf, goede paus, wordt inmiddels geprezen als een rationeel manager. Dan zult u dit tegenargument waarschijnlijk evenmin als ik erg serieus kunnen nemen. Vanouds immers wordt er in de kerk ook bestuurd langs gezonde bureaucratische wegen. Charisma zonder bureaucratie is immers blind. Er wordt in de kerk vergaderd; er worden coalities gesloten en meerderheden gevormd; er worden – niet in de laatste plaats door u – adviezen ingewonnen en belangen afgewogen enz. Waarom kan de kerk dan niet consequent de volgende, logische stap zetten en – geleid door vertrouwen op mensen en op de Heilige Geest – democratische procedures invoeren?

Of heeft de kerk zo veel te vrezen van democratie? Natuurlijk: er worden veel dwaze standpunten verkondigd, ook door sommige minderheden, dissidenten en oppositievoerders in de kerk. Ik voel me eerlijk gezegd zelf ook niet altijd thuis bij de ‘onderstroom’ – in theologisch opzicht en qua levensgevoel. Maar mijns inziens vormen open discussie, debat en argumentatieve dialoog nog altijd de beste weg om rijpe visies van onrijpe te onderscheiden. Democratische instituties vormen daarvoor een beproefd en vooralsnog onovertroffen podium. Ze zijn bovendien te edel om af te doen als ‘neuzentellerij’ en allesbehalve beneden de stand van de kerk.

Ik zou het kort houden, lieve paus Franciscus. U heeft het druk genoeg als loods van de loodzware oceaanstomer van de kerk. Ik wil dan ook afsluiten met het oprecht uitspreken van mijn vertrouwen en van de (door uw eigen optreden gewekte) hoop dat ook deze ogenschijnlijk secundaire problematiek uw volste aandacht heeft.

Met een hartelijke groet van een onverbeterlijke katholiek,

Eric Corsius

Een ontnuchterend besluit

Ik weet niet of u het heeft hebt vernomen, maar de paus treedt af. Anders weet u het in elk geval nu. Hij kondigde het afgelopen maandag aan tijdens de rondvraag van een vergadering in Rome. Vervolgens werden de media gedomineerd door twee trefwoorden: verbazing en ergernis.

***

Er was ten eerste onthutsing. Sinds mensenheugenis is het niet voorgekomen, dat een paus aftreedt. De nu levende generaties weten niet beter, dan dat pausen regeren tot hun laatste ademtocht. Dat pausen dat graag doen, hangt samen met het monarchale karakter van hun ambt. Dit verschilt van het koningschap of van het ambt van zelfbenoemde dictatoren alleen doordat het dynastieke karaker eraan ontbreekt– al is er in het Vaticaan dankzij een doordachte benoemingenpolitiek wel degelijk sprake van een verwaterde vorm van erfopvolging. Maar de functie is verder net zo verslavend. (Ik bedoel de gelijkenis met dictatoren uiteraard vooral formeel. Ik zeg het maar even, voordat ik daar trammelant over krijg.)

Het sterven in het harnas is echter niet dwingend. Dat de paus zijn ambt neerlegt, is eenvoudigweg een kerkrechtelijke, historische en theologische mogelijkheid. We moesten er nu ook concreet rekening mee houden, omdat Josef Ratzinger van meet af aan deze mogelijkheid heeft open gelaten. Zijn wetenschappelijke attitude maakte hem in de ogen van sommigen misschien minder geschikt voor zijn ambt: hij dankte en dankt er wel een breder perspectief aan. Als rastheoloog zag en ziet hij zijn huidige ambt in de juiste proporties. En nu geeft hij dan metterdaad het statement af, dat het pausambt niet minder, maar ook niet meer is dan het hoogste ambt in de kerk – en geen noodlot of onomkeerbare verheffing in hemelse sferen. Hij onderstreept dat het een functie binnen en een orgaan van de kerk als geheel is – zij het ook een uit de kluiten gewassen orgaan.

***

Ik vond het aantreden van Benedictus XVI in 2005 een verademing. Uiteraard had ik liever Carlo M. Martini op de stoel gezien, maar wist ook dat dit naïeve hoop was en dat Johannes Paulus II een reactionaire opvolger zou krijgen. Ik schrok er dus niet van, dat uitgerekend de rechtlijnige Ratzinger werd gekozen. Tegen de achtergrond van dit realisme, ondervond ik het optreden van de nieuwe paus voor het overige als weldadig. Ik zag dat de man gewoon bleef wie hij was: een wat schuwe en allesbehalve mediagenieke kamergeleerde, die gewoon deed waar hij goed in was, namelijk mooie teksten schrijven. Ik waardeerde in dat ‘zichzelf blijven’ niet zozeer de ‘authenticiteit’ (want die wantrouw ik, als ze tot een waarde in zichzelf wordt verheven), maar het feit dat deze paus zijn taak nuchter en prozaïsch opvatte, zich niet wilde vertillen en zich niet liet verleiden tot een charismatische schoonheidsoperatie.

Benedictus’ stak en steekt hiermee af van zijn voorganger. Deze was wel een ‘charismatische’ en mediagenieke man. De keerzijde daarvan was dat hij, zoals een Duits journalist schreef, een solistische paus-zonder-kerk was. Johannes Paulus II zag zichzelf niet zozeer als een orgaan van de kerk. Hij beschouwde omgekeerd de kerk als een mediaal en disciplinair vehikel om zijn individuele missie te kunnen realiseren: een missie die er voornamelijk in bestond om jongeren tot blind enthousiasme op te zwepen en het katholicisme om te smeden tot een few-issues-beweging.

De heldhaftigheid van Johannes Paulus II maakte deel uit van deze missionaire opzet. Het dwong enerzijds respect af, dat hij tot het bittere einde zoveel doorzettingsvermogen en opofferingsgezindheid aan de dag legde. Aan de andere kant was de vraag onontkoombaar, wat of wie hij daarmee diende. Zelfs zeer gezagsgetrouwde katholieken hoorde ik uitspraken doen als: “Daar heeft toch niemand om gevraagd!” Bestuurlijk dreigde het in elk geval disfunctioneel te worden. Als getuigenis had het ‘tot-de-laatste-snik-volhouden’ van Johannes Paulus II wellicht wel zijn waarde, maar de vraag is of het ambt als podium voor deze performance is bedoeld – hoe oprecht ze ook bedoeld is.

***

Die laatste vraag heeft Benedictus XVI met nee beantwoord, doordat hij opstapt nu hij nog pap kan zeggen – en hopelijk nog veel andere, diepzinnigere woorden. Indirect en metterdaad – maar welbewust – plaatst hij zijn ambt hiermee in een ontnuchterend kerkrechtelijk perspectief – als een aan een hoger doel dienstbaar en ondergeschikt ministerie. Zijn besluit is een waardevol getuigenis op zich, een getuigenis van realiteitszin, van gevoel voor proporties en van bescheidenheid.

De prijs die wordt betaald, is dat het pausschap nu van zijn mystiek is ontdaan – en daarmee tevens van de betovering die er ook buiten de kerk van uitgaat. De vorige paus had – door de gehaaide combinatie van het ‘charisma’ enerzijds en zijn solistische, van de kerk als organisme losgekoppelde optreden anderzijds– een ‘uitstraling’ die ook buiten de kerk haar werk deed. Hij was een soort goeroe. De huidige paus schrompelt sinds maandag echter definitief ineen tot ‘gewoon’ de hoogste bestuurder van ‘die katholieke kerk’.

Iemand op Twitter zei het treffend: ‘O, de paus is dus geen Dalai Lama.’ Nee, inderdaad. En de vraag is of dat erg is. ‘Uitstraling’ en ‘charisma’ werken ook verhullend en ze immuniseren leiders voor kritiek. Dit geldt ook voor Obama, die zijn retorische idealen maar nauwelijks kan of wil verzilveren, en ook voor de Dalai Lama, die zich verstrikt in tal van ideologische compromissen.

Lof en waardering dus voor de man die straks weer ‘gewoon’ Josef Kardinaal Ratzinger heet. Nu moeten uit zijn ontnuchterende zienswijze op zijn ambt nog de onvermijdelijke consequenties worden getrokken. De kerk kan natuurlijk het gebrek aan mystiek gaan compenseren met nog meer ideologie en discipline. Ik hoop echter dat de RKK eindelijk eens volmondig het feit serieus gaat nemen, dat zij ook een ‘gewone’ organisatie is in de sociologische en bestuurskundige zin van het woord. Ik hoop dat het kiescollege straks inziet, dat de toekomstige hoogste gezagsdrager weer meer een manager moet zijn en zich meer moet kunnen bemoeien met de ‘back office’ dan de charismatische PR-man Woityla deed of de fijn besnaarde, dromende Jozef.

Ik hoop vooral dat de kerk gaat inzien, dat het maatschappelijk gezien bon ton is, dat je als gewone organisatie een heuse democratie invoert, met alles wat daarbij hoort aan verkiezingen en transparantie, controle en verantwoordingsplicht. (En laat ze niet komen aanzetten met de Heilige Geest, die haar zou ontheffen van het gebruik van ‘wereldse instrumenten’, want diezelfde Geest bedient zich in de RKK nu ook van gewone, bureaucratische procedures.)

***

Een democratische kerk zal zich trouwens ook niet meer hoeven opwinden over de blunders en flauwiteiten van de media. En daarmee komen we op het tweede trefwoord van de afgelopen week: de ergernis over de berichtgeving en commentaren. Een democratische kerk en een democratisch bestuur dwingen respect af en worden meer serieus genomen dan een instituut dat door eigen toedoen de risee wordt. En als de kerk na de broodnodige democratisering nog steeds af en toe mikpunt van spot of vertekende beeldvorming is – en dat zal onvermijdelijk gebeuren – zal ze met relativeringsvermogen vaststellen, dat dit nu eenmaal hoort bij het spel. En ze zal erkennen dat zelfkritiek, hervormingsgezindheid en humor de beste wapens vormen tegen ontsporende ironie of vertekende beeldvorming.

Laten we de paus niet onderschatten

Als ik paus was, zou ik beter op mijn woorden letten. Je zit als opvolger van Petrus immers niet alleen in een futuristische glazen auto, maar ook permanent in een glazen huis. (Dat is geen privilege van fundraisende diskjockeys.) Alles wat je als paus doet of zegt, wordt uitvergroot en versterkt waargenomen. Op elke slak wordt zout gelegd. De huidige paus is echter in de wieg gelegd als wetenschapper. Hij is een man van de inhoud en de redenatie. Daardoor realiseert hij zich vaak onvoldoende, dat spreken in het openbaar tact vereist en gevoel voor de samenhang waarin een uitspraak wordt gedaan. Het gaat daarbij om de context van de actualiteit, de context van de positie van waaruit je spreekt, de context van de media-realiteit en de context van datgene wat je zelf allemaal eerder hebt gezegd.

Meteen aan het begin van zijn Petrinische loopbaan – in 2006 – ging Benedictus op deze manier de fout in. Het was met zijn Regensburger lezing. In het kader van een academisch, historisch betoog deed hij feitelijke uitspraken, die konden worden opgevat als een directe aanval op de islam – terwijl hij die kritiek hooguit indirect leverde aan de hand van slechts exemplarisch bedoelde citaten. Dat was uiteraard koren op de molen van bevolkingsgroepen die klok en klepel niet kunnen onderscheiden en die bij het minste of geringste in hun wiek zijn geschoten. Hem was het zelfde lot beschoren als Philipp Jenninger, die op 10 november 1988 in het Duitse parlement ook even vergat dat je aanhalingstekens nu eenmaal niet kunt horen en dat een politiek podium nu eenmaal geen collegezaal is – met als gevolg boegeroep en zaalverlaters.

Als je gevoel voor de context je in de steek laat, is verontwaardiging vaak je deel. Je kunt in minder ernstige gevallen ook milde hilariteit oproepen of meewarige en sarcastische reacties. Dat gebeurde na het verschijnen van het meest recente Jezusboek van paus Ratzinger, waarin hij, netjes kleurend binnen de historisch-kritische lijntjes, onze kerststal leek te willen ontluisteren. Dat de paus er als geboren kamergeleerde een tweede bestaan als boekenschrijver op nahoudt om het proza van het bestuurlijke bestaan te compenseren en dat hij in zijn boeken uitspraken doet die niet dezelfde pretentie hebben als de uitspraken die hij doet in zijn rol als zielenherder en als bestuurder: dat alles laten onwelwillende waarnemers zich maar al te graag ontgaan. Ze  doen of hun neus bloedt en wrijven de paus zijn (niet leerstellig bedoelde) uitspraken plagerig onder de neus. Dat is hun uiteraard aan te rekenen. Het is echter ook naïef om te denken dat je als bestuurder en publiek persoon ontkomt aan dit soort onwelwillendheid – en dat je dus zonder risico neutraal bedoelde boeken kunt schrijven.

***

En dan zijn er de uitspraken ‘tegen het homohuwelijk’ of ‘tegen de homo’s’, die de critici maar al te gretig destilleerden uit de pauselijke boodschap voor wereldvredesdag en uit de toespraak die hij afstak tijdens de kerstborrel van de curie op 21 december. Letterlijk staan deze gewraakte uitspraken er eenvoudigweg niet. De paus verdedigt slechts met vuur de maar al te vertrouwde standpunten over seksuele identiteit, huwelijk en gezin. De eenduidige identiteit als man of vrouw, het heteroseksuele huwelijk en het vruchtbare gezin zijn volgens hem verankerd in de door God geschapen menselijke natuur en zijn op hun beurt dus ankers voor een stabiele samenleving en cultuur. Het is dus niet eerlijk als niet-pauselijk gezinden of sensatiebeluste journalisten de uitspraken zodanig isoleren, aandikken en ombuigen dat ze een anti-homoseksuele pointe krijgen. Het is echter tevens op zijn minst argeloos om hierop niet voorbereid te zijn.

Ik zeg: op zijn minst. Want ik denk eerlijk gezegd dat in dit laatste geval wel degelijk meer aan de hand is dan argeloosheid, contextongevoeligheid of tactloosheid. Met name door de bewuste verwijzing naar Gilles Bernheim mengt de paus zich wel degelijk in het actuele ‘debat’ (of wat daarvoor doorgaat) over de openstelling van het huwelijk voor gelijkgeslachtelijke paren. In de context van het hele pauselijke oeuvre beschouwd, zou het bovendien van de naïveteit van de lezers en toehoorders getuigen, als ze de paus niet zouden verdenken van een indirecte aanval op het homohuwelijk (wat overigens nog iets anders is dan een aanval op de homo’s). Misschien onderschatten we het gegroeide tekstpolitieke besef van de paus, als we de polemische gelaagdheid van zijn kersttoespraak niet onderkennen.

***

Toevallig – en om redenen die er niet toe doen – las ik dezer dagen een uit 1925 daterend essay van Thomas Mann over het huwelijk. Mann schrijft hierin over de crisis van het huwelijk en weidt in dat verband – anders dan de paus nu – wel uitdrukkelijk uit over homoseksualiteit. De gelijkgeslachtelijke erotiek wijst hij niet categorisch en ethisch af, al plaatst hij er wel de tijdgebonden kanttekening bij dat ‘Homoerotik’ een vrijblijvende en ontwortelde beleving van seksualiteit is. Mann evenaart in zijn pleidooi voor het heteroseksuele huwelijk – voor hem een universeel en ‘eeuwig’ instituut en een uiting van verantwoordelijke liefde – de stelligheid van de katholieke moraalleer.

Tegelijk – en daar zouden we tot op de dag van vandaag nog veel van kunnen leren – wijst Mann er op dat het ‘eeuwig-menselijke’ van het huwelijk en het gezin maar al te zeer zijn vervlochten met burgerlijke normen en vormen uit de negentiende eeuw, normen en vormen die volgens hem goddank aan kritiek worden onderworpen. Van deze knellende en beklemmende omstrengeling van universele waarden enerzijds en tijdgebonden normen en vormen anderzijds moet het huwelijk worden bevrijd, stelt Mann. De enige redding van het huwelijk uit zijn actuele crisis bestaat er in, zich verder te ontwikkelen. Immers:  ‘Das Ewig-Menschliche ist wandlungsfähig.’ Restauratie en verdringing van de natuurlijke ontwikkeling zijn de doodssteek voor het huwelijk en eindigen in de zielloosheid ervan. Het huwelijk hervindt zijn volledige waarde, glorie en bezieling pas, als het zich laat verruimen en verrijken door de ontwikkeling van het menselijk leven. Ontwikkeling is niet de vijand van het goede. En het homohuwelijk hoort daar gewoonweg bij – zeg ik maar even op eigen rekening.

Ach, Thomas Mann zegt het zelf allemaal veel beter en mooier, daarbij puttend uit een hegeliaans vocabulaire: ‘We moeten de weg van de Geest ten einde gaan, opdat er weer bezieling kan komen.’