Nee, de revolutie eet niet haar kinderen op. Ze valt in slaap en moet door haar kindskinderen wakker worden geschud. De afgelopen weken werden we ten minste twee maal opgeschrikt door de Opstandige Generatie. In de politiek had zij de gestalte van G500. En sinds deze week is er de beweging van jonge predikanten (in spe) van de Protestantse Kerk in Nederland. Met haar manifest op het weblog Dominee 2.0 luidt zij de noodklok. Het is geen theologisch manifest overigens, maar een klacht over een bepaalde cultuur en een bepaald systeem.
Ik heb sympathie voor dergelijke bewegingen. De geschiedenis moet af en toe weer eens een nest jonge honden werpen. Ik herken ook wel mijn eigen jonge jaren in de beweging. En als ik spreek over sympathie en herkenning bedoel ik dat beslist niet neerbuigend – al ben ik een oude zeur. Het is zonder meer een feit dat een gevestigde generatie vaak sleutelposities inneemt, de opinievorming domineert en de trofeeën van haar eigen strijd tot kroonjuwelen verheft. Dat was ‘in mijn tijd’ (ik was vijfentwintig jaar geleden jong) ook al zo. Als je toen als jonge katholieke theoloog vragen stelde bij de theologische oppervlakkigheid van de Acht Mei Beweging, was dat een moreel vergrijp. Je tastte de heilige graal aan: datgene waarvoor het bloed der martelaren had gevloeid. En misschien was je ook niet altijd zo tactisch en begripvol. Misschien was je vooral ondankbaar: want de generatie ‘voor ons’ had toch maar mooi die vrije ruimte bevochten, waarvan ‘wij’ dankbaar gebruik maakten.
Dit gezegd zijnde heb ik wel mijn vraagtekens bij het geluid van de jonge dominees. Ik huiver vooral van de roep om meer helderheid en vrijmoedigheid, de roep om onze ‘schroom’ te overwinnen in het spreken over God. Ten eerste klinkt er een soort slachtofferigheid in mee. Alsof er een verbod rust op het spreken over God! Kom op. Ten tweede (en daar gaat het me vooral om) deel ik de analyse niet die er achter steekt. Natuurlijk: sociologisch gezien kan de kerk op korte termijn zijn gebaat met meer ‘duidelijkheid’. Marketingadviseurs zullen een scherp afgebakende identiteit toejuichen. Maar je kunt nog zoveel willen in marktstrategisch opzicht: het moet ook theologisch ergens op slaan. En op dat vlak liggen juist mijn twijfels.
Als je de radicale theologische traditie vanaf Paulus serieus neemt en de mystieke traditie tot je laat doordringen: dan moet je ook aanvaarden dat ons ‘spreken over god’ uiteindelijk aan het eind van zijn Latijn komt. Onze gelovige woorden en beelden zijn misgrepen, slagen in de lucht. Ze stranden op het Geheim. Dat heeft ten diepste ermee te maken, dat Degene over wie wij willen spreken radicaal anders is. Ten opzichte van Haar, Hem staan we altijd op achterstand, hebben we altijd ongelijk (Kierkegaard). Dat is geen reden om niet meer te spreken of te verbeelden: maar het spreken en verbeelden is dan een avontuur met als enige doel om de eigen grens tegen te komen. De erkenning van die grens is de gelovige bestaanswijze bij uitstek: heilig agnosticisme. Juist calvinistische predikanten moeten hiervoor een zintuig hebben. (Ik wil dus niet zeggen dat agnosticisme een keuze is die je vooraf kunt maken. Het is geen beginpunt. Dat zou gemakzucht en intellectuele luiheid zijn, een blasé soort scepsis. Agnosticisme is juist de uitkomst van een avontuur: het resultaat van het slopend avontuur van de zoektocht naar God. Het is de ontdekking van de vergeefsheid van die ontdekkingstocht zelf. Het is het toegeven van je verlies na een strijd.)
Eerlijk gezegd denk ik, dat de theologen en voorgangers (in alle kerken) die ‘concreet’ willen spreken en die naar een heldere en duidelijke identiteit en boodschap hunkeren, zichzelf een theologisch rad voor ogen draaien. Je kunt het wel willen: maar het is een fata morgana. Op lange termijn zet het ook geen zoden aan de dijk. Het paradijs van de heldere boodschap en de duidelijke identiteit ligt voorgoed verzonken in de kinderjaren van de geschiedenis. Helderheid en duidelijkheid liggen tussen de scherven van de stenen tafelen, die Mozes op last van de Heilige stuksloeg. We zullen nooit weten wat daarop stond. Er blijft echter genoeg over: de pijnlijke zoektocht die uitmondt in onze overgave. En onze inzet om goed te leven. Dat is niet niks.