“Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt,
zoals ik U.”
De schijn van deze overbekende prachtregels van Gerard Reve bedriegt. Vaak wordt het gedicht gelezen als de ontboezeming van iemand die zich, vanuit ongeloof of twijfel aan God, toe worstelt naar een paradoxaal geloof-tegen-wil-en-dank. Als je het goed leest, ontdek je echter dat het gedicht niet gaat over een ongelovige. Het gaat over een scepticus. De dichter zegt niet, dat hij aan God twijfelt, maar dat twijfel zijn fundamentele levenshouding is. Hij twijfelt ‘aan alles’, God incluis.
De verrassende wending bestaat er ook niet in, dat de dichter het bestaan van God erkent. Met geen woord wordt er gerept over Gods ‘bestaan’. Er wordt hooguit in een bijzin gezegd dat de dichter af en toe veronderstelt dat God leeft en dat de dichter binnen die hypothese iets meent te weten over de inhoud van dat leven. De nadruk ligt niet op het bestaan van God maar op diens bestaanswijze: de bestaanswijze van een minnaar die op zoek is naar zijn geliefde.
Kortom: het gedicht gaat niet over het contrast ongeloof-geloof of over de ‘bekering’ van een ongelovige tot een gelovige. Het gaat over een scepticus, die soms troost vindt in het gedachte-experiment dat er een God is die leeft – en die dat doet op de wijze der liefde.
***
Zonder me verder ook maar iets aan te matigen, herken ik me wel in deze Reviaanse ‘performance’, in dit metterdaad uitproberen van wat geloven kan zijn. En daarbij blijf ik dan ook nog eens vaak steken bij die eerste woorden: “Eigenlijk geloof ik niets”. Ik ben een scepticus. Een van de velen die niets voor zoete koek aannemen en die dagelijks de bittere pil slikken van het vermoeden dat niets zeker is. Natuurlijk droom ik graag weg – in muziek, verhalen, hemelbestormende fantasieën, inwendige dialogen met fictieve anderen en gedichten – maar dat gaat altijd gepaard met het bitterzoete besef dat het allemaal maar een spelletje is.
Wat zo jammer is, is dat veel andere mensen dergelijke spelletjes zo bloedserieus nemen. Ik krijg het dan ook geregeld aan de stok met de zekerweters, de aanhangers van alternatieve geneeswijzen bijvoorbeeld of van intelligent design of complottheorieën. Toegegeven: ik ben in dergelijke discussies ook niet altijd even ontspannen en mild. Maar wie ernst maakt van een spel, kan ik nu eenmaal op mijn beurt niet serieus nemen. Ik vind bovendien dat hij of zij schade lijdt aan haar of zijn ziel. Zelfindoctrinatie is beneden de menselijke waardigheid. Dat roept een zekere verontwaardiging in mij wakker.
Er gebeurt in dergelijke discussies overigens vaak iets opvallends. De zekerweters beschikken over een merkwaardige dooddoener. Die dooddoener bestaat erin, dat ze zeggen: ‘Ja, jij bent scepticus. Maar dat is ook een geloof!’ Een variant hiervan is het ‘argument’ van de ID-aanhangers, dat de evolutietheorie ook een religie is – waarbij zij er gemakshalve aan voorbijgaan dat de evolutietheorie gewoon een wetenschappelijke theorie is, die zichzelf door falsificatie verfijnt en corrigeert. (Maar wie weet nog wat falsificatie is?)
Het eigenaardige en verontrustende van de dooddoener bestaat erin, dat hiermee elk absurd standpunt zichzelf kan immuniseren tegen kritiek en dat in beginsel elk verzinsel onbetwistbaar wordt. Als morgen iemand beweert dat er op Venus een groot Rose Pluchen Konijn leeft dat de kosmos bestiert en als ik daar vervolgens mijn vraagtekens bij plaats, kan de gelovige de discussie verlammen door te zeggen dat mijn vraagtekens ‘ook maar een geloof zijn’. De scepsis staat bij voorbaat op achterstand. Alles, maar dan ook alles heeft het voordeel van de twijfel.
De dooddoener gaat ook voorbij aan het feit dat hier twee volstrekt ongelijksoortige zaken tegen elkaar worden weggestreept. Scepsis is weliswaar een basishouding, maar juist per definitie geen geloof. Het is ‘twijfelen aan alles’. Het is het scheppen – of liever het erkennen – van ruimte. Een ruimte die overigens aan gelovige gedachte-experimenten alle vrijheid geeft – de vrijheid van het spel. Dit is van een heel andere orde, dan in alle ernst de ruimte beperken voor jezelf en anderen. Het is iets kwalitatief anders, dan het huis van je geest volstouwen met de meubels van je gedachtenspinsels, zodat aan die geest elke bewegingsruimte en groeimogelijkheid is ontnomen.
***
De dooddoener kwam dezer dagen in een heel ander verband en een verraderlijke gestalte weer te voorschijn. Een Nederlands, lesbisch stel nam de Turkse jongen Yunus als pleegkind op. In Turkije stak een storm van verontwaardiging op, die deze kant uit raasde. Yunus werd blootgesteld aan de verfoeide, westerse, losbandige denk- en leefwereld, zo hoorden wij. Veel Nederlandse diversiteitsfetisjisten uitten begrip voor deze verontwaardiging en kwamen op de proppen met een retorisch en suggestief ‘argument’, dat een variant is van de hierboven geschetste dooddoener: ‘Hoe zou jij het vinden als een Nederlands kind zou worden opgenomen door een fundamentalistisch moslimgezin?’
Deze redenering – als de denkwijze überhaupt deze kwalificatie verdient – veronderstelt dat het moederstel in kwestie in staat, bereid en van plan is om Yunus in zijn denk- en bewegingsvrijheid te beperken, zoals een streng gelovig gezin dat zou doen. De ‘westerse’ ruimdenkendheid – die zich onder andere uit in het feit dat gelijkgeslachtelijke relaties een optie zijn onder andere – wordt hier op één lijn geplaatst met een geborneerd religieus systeem, dat het aantal opties voor de vormgeving aan het leven drastisch inperkt. Plat gezegd: hier worden appels met peren vergeleken (of liever: een ruime fruitmand met één soort fruit). Of zouden de lesbische ouders echt van plan zijn om Yunus als een meisje op te voeden en vervolgens in tuinbroeken te laten rondlopen?
Nee: het pleegouderstel wil maar één ding: Yunus een liefdevolle omgeving bieden. Ze geloven niet in obscure richtlijnen waaraan bloemetjes en bijtjes zich moeten houden. En ze dringen ook geen ander geloof op. Ze doen wel iets anders. Ze leven en ze hebben lief.