Tag Archives: ring des nibelungen

Stoute dochters en onmogelijke vaders

De grootste Nederlandse componisten zijn Duitsers. In de passietijd hangen we massaal aan lippen van Bach; Haitinks Mahler (een Oostenrijker, soit!) is ons beste exportproduct en de laatste jaren is Wagner niet weg te slaan uit onze muziektheaters en concertzalen. Merkel zal ook wat dit betreft trots op ons zijn. Zolang ze niet voetballen, knuffelen we Duitsers dood. En zodoende genoten we afgelopen week live of via de radio van Parsifal en Lohengrin. Intussen verdiep ik me weer, zoals elk jaar, in de Ring des Nibelungen.

Vorige week had ik het met u over Das Rheingold, de proloog van de Ring des Nibelungen. Deze eindigt met een cliff-hanger, die ons vol spanning doet uitzien naar deel twee: Die Walküre. Brünnhilde is de hoofdpersoon van dit deel. Zij is de dochter van Wotan. De Opper-Overspelige heeft haar verwekt bij Erda, op het moment dat aan het slot van het Rheingold het doel viel. Brünnhilde is inmiddels opgegroeid en de aanvoerster geworden van de Walküren: het vrouwelijke elitekorps van Wotan.

Vader en dochter zijn ‘twee zielen en één gedachte’ of ‘twee handen op één buik’. Wat vader wil, doet Brünnhilde. Maar wat moet je als dochter, als je vader zelf niet meer weet wat hij wil, als hij verstrikt raakt in tegenstrijdige wensen en verplichtingen? Bij zo’n onmogelijke vader doe je het nooit goed. En zo kan Brünnhilde niet anders dan partij kiezen vóór Wotan tégen Wotan. Concreet: zij wil haar bastaardhalfbroertje Siegmund voor de dood behoeden, terwijl Wotan juist met tegenzin aan de druk van zijn Jaloerse Echtgenote heeft toegegeven, om Siegmund op te offeren. (Bent u er nog?) En dat komt de Stoutmoedige Dochter duur te staan. Wotan neemt rigoureus afstand van haar – maar met bloedend hart want hij snijdt in zijn eigen vlees.

Die Walküre staat te boek als het meest geslaagde deel van de Ring. Zij vertoont meer samenhang dan de overige drie afleveringen. Vanuit één gegeven (het innerlijke conflict van Wotan) wordt organisch het hele verhaal ontwikkeld. Ook muzikaal is de opera één grote, meeslepende beweging. Bovendien heeft Die Walküre meer psychologische diepgang. Ze is ‘menselijker’. Er komen minder malle bordkartonnen sprookjeswezens in voor (zoals nimfen, dwergen en reuzen), die onbedoeld op de lachspieren werken – of hooguit serieus kunnen worden genomen door diegenen die zich door de esoterie van het verstand hebben laten beroven. De Walküren kunnen er nog net mee door, wat dit betreft.

Het belangrijkste is natuurlijk – alle gepraat van Wagner over een ‘totaalkunstwerk’ ten spijt – de muziek. Die Walküre bevat de mooiste momenten uit de Ring: het liefdesduet van Sieglinde en Siegmund, de doodsaankondiging van Brünnhilde aan Siegmund en vooral Wotans Abschied: de climax waarin de in drie uur opgebouwde spanning zich ontlaadt. Eigenlijk is die overbekende ‘Walkürenritt’ (zo geliefd als filmmuziek) nog het minste. En ik ben ook niet kapot van het gekrioel van de hoge stemmen van de Walküren, waardoor het begin van de derde akte klinkt als een nest hongerige cavia’s. Maar dat vergeef je Wagner snel.

Mijn persoonlijke geschiedenis met Die Walküre is merkwaardig. Ik maakte voor het eerst kennis met de opera door een geschreven tekst: de novelle Wälsungenblut van Thomas Mann. Dit is een ironisch-decadent verhaal over de incestueuze escapade van twee verwende kinderen uit een rijk Münchens milieu (geënt op Manns schoonfamilie). Mann roept hierin met woorden feilloos de bitterzoete klankwereld van de eerste akte van Die Walküre op. Toen ik de muziek jaren later voor het eerst ‘in het echt’ hoorde, herkende ik haar meteen. Een groter compliment voor een schrijver is niet denkbaar, toch?

Maar Thomas Mann was dan ook helemaal doordesemd met de muziek van Wagner en de Ring des Nibelungen. Zijn oudste dochter Erika noemde hij zijn ‘Wotanskind’. Wat hijzelf met Wotan gemeen had was het narcisme. Dat is sleutelwoord in de Die Walküre: alles in Wotans wereld is slechts een spiegel van hemzelf. Zelfs de opstandige Brünnhilde lijkt slechts een ‘uitvloeisel’ van zijn tegenstrijdige wil. (Daar vind ik het mijne van, maar daarover later meer.)

Nu wéét Wotan wel wie in staat zal zijn om zijn ‘omsingeling door zichzelf’ te doorbreken. Het is dezelfde die ook door de vuurcirkel heen kan breken, die Brünnhilde omgeeft als Wotan haar achterlaat. Het leidmotief van deze held klinkt als een profetische belofte in de slotmaten van Die Walküre.

Alwéér een cliffhanger. Kijk en luister intussen naar Wotans Abschied.

Mijn vakantiebaantje: luisteren naar de Ring des Nibelungen

Nu ik dit schrijf zitten veel mensen te kijken naar het begin van de wedstrijd Nederland-Portugal. Naar dat rituele moment waarop het Wilhelmus uiterst onverstaanbaar wordt gezongen. Dit moment roept bij de meesten van ons een plechtig gevoel in de onderbuik op, een lichamelijk-mystieke vervoering.

Hoe cerebraal ik verder ook ben: ik herken dat gevoel wel. Ik onderga het bijvoorbeeld als ik in de lente voor het eerst die uit het donker opdoemende, eerste maten van de Matteüspassie hoor. Het plechtige onderbuikgevoel is vooral te danken aan het rituele en ritornel-achtige karakter van de muziek. Het zijn klanken die horen bij dit bepaalde moment van de jaarcyclus. Als ze ten gehore worden gebracht, is dat een feest van terugkeer, een viering van zalige herhaling. Onbewust is ons verwachtingspatroon immers op die herhaling gespitst. En als de verwachting wordt vervuld, begroeten we dat moment als een religieuze wederkomst: een dyonysisch lentefeest in het klein. 

Velen delen dit gevoel als ‘de Matteüs’  in maart of april voor het eerst klinkt op Radio, CD of in de concertzaal. Maar er zijn ook privérituelen op muzikaal gebied. Of rituelen die beperkt zijn tot een kleine groep. Zo weet ik bijvoorbeeld sinds kort dat ik niet de enige ben die iedere zomer de tijd neem om (van CD weliswaar) de hele Ring des Nibelungen van Wagner te beluisteren.

Waarom ieder jaar? Welnu: omdat ‘de Ring’ niet voor niets ‘Ring’ heet. Het is niet alleen het verhaal over een ‘ring’: het is ook als kunstwerk zelf een ring, een cyclus, waarvan het einde het begin raakt. Het is als een slang die in zijn staart bijt. Wagner bedoelde het natuurlijk ook als een religieus ritueel (maar de zelfoverschatting van Wagner als religieus totaalkunstenaar neem ik niet echt serieus). Het werk geeft bovendien – en dat is voor mij het voornaamste – zijn muzikale en inhoudelijke geheimen pas prijs als je het meerdere malen beluistert. Dat hangt samen met die beroemde ‘Leitmotive’ (daar kom ik misschien nog een keer op terug). Los daarvan: ieder gelaagd kunstwerk vraagt er natuurlijk om, om meerdere malen te worden beluisterd, bekeken, gelezen etc. Je hoort en ziet dan gewoon meer.

De timing in de zomer is trouwens toevallig en prozaïsch van aard. In de zomer heb ik gewoon meer tijd en kan ik me permitteren om af en toe een uur met de koptelefoon op in de tuin te gaan zitten. Het is dan mooi meegenomen dat ik weet dat tegelijkertijd in Bayreuth het jaarlijkse festival plaatsvindt: dat quasireligieuze rituele spel van de Wagnerclan.

Dezer dagen begin ik dat weer aan die ruim vijftien uur muziek, die ik als een vervolgverhaal over de zomer uitsmeer. Ik zal de lezeressen en lezers, die door een schikking van het noodlot (of door mijn opdringerige oproep op Twitter) op deze website verzeild zijn geraakt, er nog wel vaker mee vervelen. Ik zal weer zwelgen in mijn vervoering over de liefdesduetten. Ik zal de vinger leggen op de narcistische tragiek van Wotan en op de manier waarop hij de kredietcrisis veroorzaakt. Ik zal mijn stokpaardje berijden dat Siegfried maar een dom blondje is en dat de eigenlijke messiaanse heldenrol is weggelegd voor Brünnhilde. Ik zal mijn enthousiasme de vrije loop laten over de vondst van Wagner, om de slotwoorden van zijn heldin weliswaar in de partituur op te nemen, maar ze uitsluitend te laten ‘zingen’ door het orkest.

Maar nu ga ik eerst naar die diepe bastoon luisteren, die kiem waaruit Wagners megalomane drama ontspruit. Die begintonen van Das Rheingold, die ons doen afdalen in de diepe ‘Brunnen der Vergangenheit’ (Thomas Mann). En ik zal die rillingen weer voelen, dat mystieke gevoel in mijn darmen en nog lager.

U zou het ook een keer moeten proberen. Mooi hoor.