Nu ik dit schrijf zitten veel mensen te kijken naar het begin van de wedstrijd Nederland-Portugal. Naar dat rituele moment waarop het Wilhelmus uiterst onverstaanbaar wordt gezongen. Dit moment roept bij de meesten van ons een plechtig gevoel in de onderbuik op, een lichamelijk-mystieke vervoering.
Hoe cerebraal ik verder ook ben: ik herken dat gevoel wel. Ik onderga het bijvoorbeeld als ik in de lente voor het eerst die uit het donker opdoemende, eerste maten van de Matteüspassie hoor. Het plechtige onderbuikgevoel is vooral te danken aan het rituele en ritornel-achtige karakter van de muziek. Het zijn klanken die horen bij dit bepaalde moment van de jaarcyclus. Als ze ten gehore worden gebracht, is dat een feest van terugkeer, een viering van zalige herhaling. Onbewust is ons verwachtingspatroon immers op die herhaling gespitst. En als de verwachting wordt vervuld, begroeten we dat moment als een religieuze wederkomst: een dyonysisch lentefeest in het klein.
Velen delen dit gevoel als ‘de Matteüs’ in maart of april voor het eerst klinkt op Radio, CD of in de concertzaal. Maar er zijn ook privérituelen op muzikaal gebied. Of rituelen die beperkt zijn tot een kleine groep. Zo weet ik bijvoorbeeld sinds kort dat ik niet de enige ben die iedere zomer de tijd neem om (van CD weliswaar) de hele Ring des Nibelungen van Wagner te beluisteren.
Waarom ieder jaar? Welnu: omdat ‘de Ring’ niet voor niets ‘Ring’ heet. Het is niet alleen het verhaal over een ‘ring’: het is ook als kunstwerk zelf een ring, een cyclus, waarvan het einde het begin raakt. Het is als een slang die in zijn staart bijt. Wagner bedoelde het natuurlijk ook als een religieus ritueel (maar de zelfoverschatting van Wagner als religieus totaalkunstenaar neem ik niet echt serieus). Het werk geeft bovendien – en dat is voor mij het voornaamste – zijn muzikale en inhoudelijke geheimen pas prijs als je het meerdere malen beluistert. Dat hangt samen met die beroemde ‘Leitmotive’ (daar kom ik misschien nog een keer op terug). Los daarvan: ieder gelaagd kunstwerk vraagt er natuurlijk om, om meerdere malen te worden beluisterd, bekeken, gelezen etc. Je hoort en ziet dan gewoon meer.
De timing in de zomer is trouwens toevallig en prozaïsch van aard. In de zomer heb ik gewoon meer tijd en kan ik me permitteren om af en toe een uur met de koptelefoon op in de tuin te gaan zitten. Het is dan mooi meegenomen dat ik weet dat tegelijkertijd in Bayreuth het jaarlijkse festival plaatsvindt: dat quasireligieuze rituele spel van de Wagnerclan.
Dezer dagen begin ik dat weer aan die ruim vijftien uur muziek, die ik als een vervolgverhaal over de zomer uitsmeer. Ik zal de lezeressen en lezers, die door een schikking van het noodlot (of door mijn opdringerige oproep op Twitter) op deze website verzeild zijn geraakt, er nog wel vaker mee vervelen. Ik zal weer zwelgen in mijn vervoering over de liefdesduetten. Ik zal de vinger leggen op de narcistische tragiek van Wotan en op de manier waarop hij de kredietcrisis veroorzaakt. Ik zal mijn stokpaardje berijden dat Siegfried maar een dom blondje is en dat de eigenlijke messiaanse heldenrol is weggelegd voor Brünnhilde. Ik zal mijn enthousiasme de vrije loop laten over de vondst van Wagner, om de slotwoorden van zijn heldin weliswaar in de partituur op te nemen, maar ze uitsluitend te laten ‘zingen’ door het orkest.
Maar nu ga ik eerst naar die diepe bastoon luisteren, die kiem waaruit Wagners megalomane drama ontspruit. Die begintonen van Das Rheingold, die ons doen afdalen in de diepe ‘Brunnen der Vergangenheit’ (Thomas Mann). En ik zal die rillingen weer voelen, dat mystieke gevoel in mijn darmen en nog lager.
U zou het ook een keer moeten proberen. Mooi hoor.